|
|
weblog
archief september 2010
terug naar het bewijs »
29-9-10
Kultimul
Er bleef eigenlijk maar een smal stukje stoep over, voor de supermarkt,
tussen de gestalde fietsen en de geparkeerde auto’s. Té smal, dat zag
de man meteen.
Van één kant kwam een jongen met een maar nauwelijks gevuld, op de
stoeptegels moeilijk bestuurbaar winkelwagentje. Het was een turkse
jongen, van een jaar of dertien. Hij had een boodschapje moeten doen, voor
zijn moeder, en daar had hij geen zin in gehad, dat was duidelijk te zien.
Mismoedig hield hij het hoofd, het hele bovenlijf gebogen over zijn
kar. Met zijn blik terneergeslagen op de stoep zag hij niet wie er van de
andere kant kwam.
De man zag het wel.
Het was een nog net niet bejaard maar wel gepensioneerd echtpaar met een
grote boodschappentas. Het was een zéér nederlands echtpaar. Ze liepen
breeduit naast elkaar over de hele stoep en keken fier, recht door zee
vooruit. Ze zagen de turkse jongen dan ook ruim van tevoren al aankomen,
met zijn bijna lege kar en zijn neergeslagen blik op oneindig, maar daar
gingen ze niet smaller van lopen. Dat waren ze níet van plan. Het was hún
stoep, waarschijnlijk, vermoedde de man.
Yo! Aap! Riep de vrouw van het echtpaar, vlak vóór de aldus nog maar nét
vermeden botsing. Kun je niet úitkijken of zo?
Ben jij wel goed bij je hóófd? Viel haar man haar briesend bij. Waarom
loop je récht op ons af?
De turkse jongen keek geschrokken op uit zijn sombere overpeinzingen.
Sputterde iets van sorry. En dat hij naar de grond keek, toch?
Het echtpaar verdween onverminderd verontwaardigd, mopperend de supermarkt
in.
En zo was de man dan dus, héél in het klein, getuige van het
multiculturele drama, waar de laatste tijd zoveel ophef over was, in zijn
land.
24-9-10
Snappie
Wat een rare meneer was dat, vond de man, eenmaal weer terug op straat,
fluisterend tegen zijn jongste zoon. Van de apotheker, vond hij dat. Dat
het een rare meneer was. De man had namelijk een grapje gemaakt, tegen de
apotheker, maar die had het grapje niet begrepen. Die had blijkbaar
gedacht dat de man een hele vreemde, onbegrijpelijke, misschien zelfs wel
gevaarlijke opmerking maakte. En hem een tijdje glazig maar zéér op zijn
hoede aangekeken. Wat hij, zolang de man aan zijn balie stond, voor de
zekerheid ook bleef doen. Op alles voorbereid. Raar, had de man dat
gevonden. Maar zijn zoon begreep het wel. Als hij een grapje had gemaakt.
Want, zo vroeg zijn jongste hem niet eens meer argeloos af, wie snapte
zijn grapjes nou wél?
23-9-10
Shame on U
Nou was hij natuurlijk een beetje een zeurpiet, als het over taal ging.
Taal was zeg maar best wel echt een beetje zíjn ding ook. En het wás ook
niet gauw goed, voor de man, zeker niet bij een ander. Dus daar probeerde
hij meestal wel rekening mee te houden, in het dagelijks leven. Dat hij
niet overál op lette. Niet op álle slakken zout. Je kon je wel aan het
ergeren blijven tenslotte, aan van alles en nog wat. Aan wat hun allemaal
zo uitkraamden, op een dag. In de krant of op tv. Absoluut. Maar
vanochtend kreeg hij toch weer heel even ouderwets een rode waas voor zijn
ogen, boven het plaatselijk ochtendblad. Kon hij het toch weer niet laten
zijn ongenoegen hardop door het lege huis te galmen. Want als je nou als
bibliotheek iets voor kinderen organiseerde, in het kader van de taal 10
daagse nota bene, omdat je als bibliotheek naar eigen zeggen zoveel van
taal hield, dan noemde je dat godverdegodverdegodgloeiende toch geen
words4kids? Maar niemand die hem hoorde.
9-9-10
Etikette
De man stond in de rij bij het postkantoor. Of tenminste, het
postagentschap, want postkantoren, die bestonden misschien wel niet eens
meer. Hij had een boekje verkocht, en omdat dat nou ook weer niet zó
vaak gebeurde, snapte hij zo één twee drie niet hoeveel enen of tweeën
of drieën hij op de envelop moest plakken. Want postzegels bestonden
eigenlijk ook al niet meer. De man had ook helemaal geen zin om het te
snappen. Vandaar dat hij in de rij stond. Dan kon de baliemedewerker het
voor hem doen.
Het was nogal druk. Helemaal vooraan aan de balie stond een zelfverzekerde
meneer uitgebreid aan de beurt te zijn met een héle grote doos. Waar héél
veel stickers, groot en klein op moesten worden geplakt. Er moesten
formulieren ingevuld en ondertekend, identificatie overlegd, vragen
beantwoord en dan wilde hij ook nog zijn motorfiets laten overschrijven,
nee, dat kon nog wel even duren. En na hem waren er nog vijf andere
mensen. Vier daarvan hadden een doos. Daarna kwam pas de man, met zijn
envelopje.
Er werd wat af gemopperd, in de rij. Vooral omdat de baliemedewerker
tegelijkertijd ook baliemedewerker was van de boekwinkel, waarin het
postagentschap gevestigd was. Na iedere klant wisselde hij even van balie
want in de boekwinkel was het ook druk. En werd er ook gemopperd. Vooral
de dames voor de man in de rij konden er wat van. Dat het zo drúk was en
dat het zo lángzaam ging en dat het zoveel tíjd kostte allemaal. Ze
zetten hun doos er maar even bij neer. Bij iedere nieuwe klant, bij iedere
baliewissel werd veelbetekenend gezucht en gesteund en ogen ten hemel
geslagen. Maar uiteindelijk waren ze aan de beurt. Dat ze hun doos
aangetekend wilden versturen, bestelden de dames. En nee, het adres stond
er inderdaad nog niet op, beaamden ze even later, toen de baliemedewerker
de doos een paar keer vergeefs had rond gedraaid. Of hij misschien even
een pennetje voor ze had, hield één van de dames haar hand voor hem op.
Terwijl de ander in haar tasje naar het briefje met het adres begon te
zoeken.
8-9-10
Los
Daar stond hij dan weer, de man. Op het perron. Tussen de andere
uitzwaaiende vaders en moeders. Opa’s, oma’s, broertjes en zusjes. De
schoolreis zat weer in de maand en vanochtend vertrok als eerste zijn
oudste zoon, voor víjf dagen grote-jongens-avonturen. Nachtwandeling,
dropping, speurtocht. Keetschoppen, belabberd eten en nauwelijks slapen.
De man was al dagen nog zenuwachtiger dan zijn zoon. Die het naar eigen
zeggen trouwens helemáál niet was, al lag hij om elf uur nóg in zijn
bed te woelen en te piekeren over de bonte avond, en wat hij daar nou zou
doen.
De man piekerde weer over hele andere dingen, al deed hij zijn best het te
laten. Hij wist het heus wel. Maar toen de trein vertrok, brandde het
achter zijn ogen. En weer alleen thuis was het huis natuurlijk net zo leeg
en net zo stil als iedere andere ochtend. Maar dan leger. En stiller.
7-9-10
Eerst nog eerst
Hij had het niet van een vreemde. Zelf was de man namelijk ook niet meteen
weg, als hij eigenlijk weg zou gaan. Nu ook weer.
Nog even de computer uitzetten, dan gaan we. Hoorde hij zichzelf zeggen,
tegen zijn jongste zoon, met wie hij boodschappen ging doen. Nog even mijn
schoenen aan. Nog even de boodschappentas. Nog even de lege flessen. Toch
ook eerst nog maar even een wasje in de machine, dán kunnen we eindelijk
gaan. Wacht. Heb ik nou mijn lijstje?
En dat kon zo gerust nog minutenlang doorgaan. Soms wel een kwartier. Soms
leidde het zelfs tot afstel. Geen wonder dus dat zijn jongste zoon nooit
haast maakte, als hij meeging naar de stad. Rustig met de autootjes bleef
spelen en geduldig wachtte op de ongeduldige ondertoon in het ga je nou
meehee als zijn vader écht klaar was voor vertrek. En dan kwam hij
trouwens nóg niet meteen, want éérst, zo klonk het vandaag, moest hij
zijn autootjes nog even leuk neerzetten.
|
|
|