weblog archief mei 2010                        terug naar het bewijs »




31-5-10

Vakman
Eén van de dingen waar de man eigenlijk een beetje een hekel aan had, was bouwvakkers over de vloer. Niet alleen omdat die een heleboel geld kostten voor iets waarvan hij dan later eerlijk gezegd wel eens had gedacht dat hij dat zelf misschien ook wel had gekund, maar dan netter, en stukken goedkoper dus; maar ook omdat het altijd van die échte mánnen waren.
Van die mannen die ’s ochtends al voor dag en dauw huis en haard verlieten, in hun geblokte overhemd, hun werkbroek en hun bestelbus, met een goedgevulde boterhamtrommel  en een thermosfles hete koffie, om in weer en barre tegenwind luidruchtig de dure kost te verdienen, voor vrouw en kinderschaar. Met hun blote knuisten.
Daar voelde de man zich altijd zo flets bij afsteken.
Van pure compensatiedrang ging hij dan altijd maar overdreven met kopjes koffie met koekjes en glaasjes fris in de weer. Of wilden de heren soms al een pilsje, misschien?
Bovendien had hij dus ook ergens het idee dat de bouwvakkers elkaar onderling meewarig af zouden vragen wat voor mán hij nou eigenlijk wás, dat hij dit simpele klusje van niks niet gewoon zélf even klaarde, als hij blijkbaar tóch de hele dag thuis was om met kopjes koffie met koekjes en glaasjes fris te komen leuren.
Dat ze elkaar natuurlijk ook allang lacherig en breed hadden gewezen op het klungelig gerommel en amateuristisch gehannes waar zijn doe-het-zelf verbouwing mee gepaard ging.
En hij wist óók nooit zo goed waar hij het met ze over moest hebben, bij de koffie met koekjes. Of bij het glaasje fris. Of welke toon hij aan moest slaan. Als de dood was hij dat ze hem zouden vragen wat híj dan deed. Voor de kost.
Maar soms moest er toch ook iets gebeuren dat de man zichzelf nog niet zo gauw zag doen. Zoals nu nieuwe balkondeuren plaatsen bijvoorbeeld. Voor geen goud begon hij daaraan.
Dus zaten ze daar weer, aan de keukentafel. Twee ongeschoren timmermannen. Met stoffige broeken, vuile truien met logo’s en stoere schoenen met stalen neuzen.
Lekker meneer, een bakkie koffie.
Waarna zich een gesprek ontspon, de man had geen idee meer hoe het zo kwam, over kunstmatige toevoegingen aan voedingswaren, Wouter Klootwijk en de Keuringsdienst van Waarde. De ins en outs van scharrelkippen, varkensvlees en bio-industrie.
Dat hij zijn vlees dus maar liever bij de slager kocht dan bij de supermarkt, vertelde de ene bouwvakker.
Dat hij gisteren nog verse spinazie had gekookt voor zijn vrouw, vertelde de ander, omdat zíj het namelijk altijd te lang op liet staan.
En tot besluit lieten de bouwvakkers hun blikken eens keurend over het keukenblok gaan. Het keukenblok dat de man zelf had gebouwd, van sloophout uit eigen verbouwing.
Of dat er al in had gezeten, vroegen zij de man. Die dus maar schoorvoetend eerlijk bekende dat hij dat er zelf in had geknutseld. En dat hij natuurlijk geen timmerman was, of meubelmaker, haastte hij zich er verontschuldigend achteraan.
Maar dat had hij er van de bouwvakkers niet bij hoeven zeggen hoor, want dat zat er toch keurig in? Dat was toch hartstikke mooi? En iets heel eigens bovendien? Daar hoefde de man zich wat hun betreft helemaal niet voor te schamen. Maar nu moesten ze maar weer eens aan het werk, bedankt voor de koffie, meneer.
En alleen met de vuile kopjes achtergebleven aan de keukentafel luisterde de man naar de werkgeluiden die van boven kwamen. En hij dacht dat het misschien tijd werd zijn vooroordelen maar weer eens te herzien. Over bouwvakkers.
En over zichzelf.



25-5-10

Countryboy (thnk Gd)
Voor een klusje buiten de deur moest hij een paar dorpen verderop zijn, vandaag.  Het was dinsdagochtend en heerlijk weer, dus dat kon stukken slechter. Opgewekt en opgeruimd fietste de man, direct na de koffie, met de zon op zijn bol langs vers ingezaaide akkers en grazige weiden, door weidse boerenvergezichten waarin driftig gewierst en gekuild en gekopt werd, naar zijn klusje verderop. Zeer tevreden met zijn lot.
Tjongejonge, had hij onderweg bijvoorbeeld gedacht, wat maken die kikkers toch een lawaai. Want dat deden ze. En hij was even afgestapt om ze wat langer te bekijken, in hun boerensloot. Hij had tijd zat, tenslotte, en hij was er nu toch. Met tientallen zaten ze bij elkaar,  elkaar de loef af te steken, met hun opgeblazen wangen en hun bolle ogen boven het water uit. Af en toe besprongen ze elkaar, met veel tumult en nat misbaar. Waarschijnlijk werd er op leven en dood gevochten, om vrouwtjes en territorium, maar het zag er evengoed speels en vrolijk uit, vond de man, al dat gespetter en gespartel en gekwaak.
Verderop hield hij trouwens nog een paar keer stil. Voor een handjevol  zwanenpullen, aandoenlijk op een pluizig kluitje aan de kant van het water. Voor een fuut met een jong op de rug, een eend met een hele sliert pijltjes. Een grutto die, vlakbij, vergat om op te vliegen.
En voor een stel kraaien, dat verwoed aan een doodgereden haas stond te trekken, want ook dát was het platteland.
Nog weer later werd zijn aandacht getrokken door een woest spattend en golvend geraas vanuit de sloot waarlangs hij reed. Karpers, wist hij meteen. Die zochten elkaar ook op, deze tijd van het jaar, om te paaien, het liefst in zo klein mogelijke slootjes. Het ging er zó onbesuisd aan toe dat de eenden het hazenpad kozen.
En terwijl hij voor de zoveelste keer deze rit naast zijn fiets van al dat moois stond te genieten, vond hij van zichzelf dat hij toch al aardig een jongen van het platteland was geworden, zo langzamerhand. Hoewel hij natuurlijk ook wel wist dat het juist stadsmensen waren die, op een doordeweekse dinsdag nog wel, zo nadrukkelijk naast hun fiets van de natuur gingen staan genieten.

19-5-10

Issieweer
Het was woensdagochtend. Hij had zijn jongens naar school gebracht en stond aan het begin van alweer een nieuwe dag. De koffie liep door, de vaat was al weggeruimd. Buiten lonkte de tuin, het terras in de zon. De man besloot er maar aan toe te geven. Na twee weken zeikweer was het een buitenkansje en zo’n woensdagochtend stelde tóch niets voor. Was al om voordat je eraan begonnen was. Met een beker koffie en de krant, en zijn laptop voor de sier, nestelde hij zich op zijn gemakje in een hoekje uit de wind. Heerlijk. Wat was het huismannenbestaan toch geweldig, prees hij zichzelf maar weer eens gelukkig. En kijk nou! Daar lag verdorie zijn draai. Mooi zo. Had hij die ook meteen weer gevonden.

18-5-10

Draai
Zo. De vakantie zat er weer op. Het waren twee volle weken geweest, met van alles te doen en veel te beleven. Met zijn oudste zoon was hij drie dagen naar Parijs geweest, bijvoorbeeld. De stad der steden. De Eiffeltoren. Noem dat maar eens níet enerverend. Met zijn jongste was hij begonnen een kast te timmeren, in de laatste lege hoek van de kamer. Ze waren dagjes uitgeweest, met het hele gezin. Met de hele familie. Museumbezoek, oude stadjes en op stap in de natuur. Van alles te doen en veel te beleven, zijn dagelijks leven totaal op zijn kop.
En nu was het dan weer tijd voor de orde van de dag.
Zo, had de man gedacht. Zo, het zit er weer op. Want dat dacht hij altijd, als vakanties waren afgelopen. Dan had hij het rijk weer even alleen en dat vond hij dan ook wel weer lekker. Kon hij weer even doen en laten wat hij wilde, zoals hij het wilde, wanneer hij het wilde. In alle rust. Zonder kindergekrakeel en zijn vrouw op zijn lip. Kwam hij tenminste ook weer eens ergens aan toe.
Zijn verbouwing bijvoorbeeld. Het huishouden, misschien, of zijn theaterplannen. Zijn script. De kunst. Zijn fysiotherapie-oefeningen.
En nog zo wat van die dingen.
Van alles te doen.
Maar op de één of andere manier kon hij nu opeens niet meer besluiten waar hij nou eens mee zou beginnen. Hij kon overál wel mee beginnen.
Maar hij kon het ook laten, natuurlijk.
Zo stonden de zaken ervoor.
Lusteloos trok hij de stofzuiger dan maar eens door het vervuilde huis, in de hoop al doende zijn draai weer ergens te vinden.