weblog archief maart 2010                        terug naar het bewijs »



31-3-10

Twee ei
Zijn jongens waren verliefd. Allebei. Ieder op zijn eigen plastic paasei op pootjes. Zelfbeschilderd in vrolijke kleurtjes met opplak-oogjes toe. Vet schattig, vonden ze dat. Als je het opwond, het ei, aan een wieltje aan de zijkant, dan hobbelde en waggelde het eventjes over de tafel, op zijn grappige schoentjes. Heel eventjes. Daarna was het kapot. Het was namelijk het soort goedkope rotzooi waarvan de man zich altijd afvroeg wíe dat in vredesnaam kocht. Voorverpakt plastic kinderverdriet. Goedkope rotzooi die alleen maar gemaakt werd om zo snel mogelijk kapot te gaan om weer nieuwe goedkope rotzooi te kunnen verkopen. Uit het soort goedkope-rotzooi-winkels waarvan de man zich ook altijd afvroeg wie daar überhaupt al naar binnen zou willen gaan, laat staan er iets te kopen.
Maar dat bleek dan bijvoorbeeld zijn vrouw te zijn. En nu zaten zijn jongens dus met de gebakken peren want hún nieuwe liefdes waren meteen al weer stuk. Vooral de oudste kon dat maar moeilijk verkroppen. Telkens opnieuw schroefde hij zijn ei open, frummelde wat aan het binnenwerk, schroefde de boel weer dicht en probeerde het nóg een keer. Steeds wanhopiger, steeds even tevergeefs. Tranen met tuiten, zo groot als ie was.
Met lede ogen zag de man het aan, want al vond hij zijn jongen eigenlijk een beetje te groot voor dit verdriet, hij begreep het óók. En in stilte foeterde hij maar weer eens op de goedkope-rotzooi-industrie, en op zijn vrouw, die dat allemaal nog braaf in huis haalde ook.
Uiteindelijk had zijn zoon dan dapper besloten dat hij zelf, van zijn eigen geld, een nieuw paasei zou gaan kopen, in de winkel. En wat de man hem ook waarschuwde dat dat waarschijnlijk ook meteen kapot zou gaan en dat hij dan wéér verdriet zou hebben en dat het zonde was van zijn dure geld.. het besluit stond vast.
Dus daar lag de plastic zak op tafel, met het nieuwe paasei erin, zijn zoon deed boven nog even het wisselgeld terug in zijn spaarpot. De man zuchtte, hij had de zaak verloren. Het enige dat hij nu nog kon doen was het paasei streng en indringend toespreken. Dat het maar beter kon doen waar het voor betaald was. Omdat er anders iets zou zwaaien.

29-3-10

Koek & ei
Eén van de belangrijkste, nee, dé gróte zorg in het leven van zijn twee jongens was dat alles precies even eerlijk ging. De één niet meer, maar ook zeker niet minder dan de ander. Niet vaker, niet langer, niet korter. Alles evenveel. En dít was van jou en dát was van mij en welles en nietes en precies andersom. Áltijd nooit en nóóit altijd. Dus dat gaf wel eens ruzie en gekrakeel.
Nu ook weer. De man hoorde het luid en duidelijk door het plafond heen. Maar omdat hij boven lekker stond te klussen en zijn vrouw gewoon beneden was, vond hij dat zíj het maar op moest lossen. Hij was doordeweek immers al de hele week aan de beurt om die verhitte hoogopgelopenheid te sussen en te blussen. Maar zijn vrouw vond op haar beurt waarschijnlijk dat híj zich tenslotte paginagroot als gelukkig huisvader liet fêteren, in de damesbladen, en dat hij dat nu dan maar eens waar moest maken want daar kwam zijn jongste zoon met rode konen zijn verbouwing instappen.
Of papa nog wist wélk tennisracket van wíe was. Omdat zijn broer namelijk beweerde dat de witte van hem was, terwijl die dus juist van hem was en mama had geen zin om het op te lossen.
Even wist de man helemáál niet waar het over ging. Tennisrackets? Hadden ze tennisrackets dan? Maar toen herinnerde hij zich weer dat zijn vrouw die inderdaad ooit uit een kringloopwinkel had meegenomen, omdat dat zo leuk was voor de jongens. En dat die nu dus toch al zeker zo’n anderhalf jaar ongebruikt in de paraplubak hadden gestaan. Een witte en een zwarte, bleken dat nu te zijn. En de witte, waarvan de man in de gauwigheid trouwens zag dat die nog kapot was ook, was van allebei. Of papa dat maar even op wilde lossen.
Omdat hij er vanaf wilde zijn en verstandige ouwe mannen praatjes van het maakt toch niet uit en om de beurt en het gaat toch om het tennissen meteen snuivend van de hand werden gewezen, besloot de man tot een verloting. Die nogal triomfantelijk werd gewonnen door zijn jongste wat het verlies voor de oudste er niet makkelijker op maakte zodat de verkregen duidelijkheid uiteindelijk niet leidde tot het vredig middagje tennissen waar hij tegen beter weten in op gehoopt had, maar tot nieuw gemopper en gescheld. De man hoorde het luid en duidelijk door het plafond heen.
Maar toen hij boos de trap af kwam geklost om de tennisrackets dan maar weer ouderwets te onteigenen en hardhandig terug in de paraplubak te zetten, zag hij zijn jongens nog net naar buiten glippen. Met tennisrackets en al.
Ze gingen tennissen, vertelde hun moeder, al net zo verbaasd als hijzelf was. De jongste had bovendien het felbegeerde witte racket, waar hij zijn naam al met grote zwarte onuitwisbare viltstifthanepoten op had geschreven, aan zijn broer gegeven. Omdat die hem zo graag wilde hebben. En nu was alles weer koek en ei.
Inmiddels stonden de rackets allang weer gebroederlijk vergeten in de paraplubak. Een zwarte, en een witte met een naam erop. De verkeerde naam. De man hoopte maar dat hij dat over anderhalf jaar nog wist.

8-3-10

Sorry hoor
Op weg naar zijn wandelafspraak liep de man door de stationshal in de grote stad. En het was hem, nog vóór het omroepbericht, inderdaad al wel opgevallen dat de puinhoop en de smeerboel nog veel groter was dan hij die normaalgesproken al vond. De vloer was van muur tot muur bedekt met een groezelig tapijt van afval.
Honderden kilo’s oud papier alleen al, van uiteengewaaide gratis lichtgewicht krantjes en leeggegeten hamburgerzakken. Happymealburgerkingzooi. Plastic boodschappentassen, zakken en zakjes. Piepschuim whopperdozen en verpakkingen van alles dat eet- of drinkbaar was. In grote stapels lag het niet alleen tegen de mudvolle afvalbakken opgetast maar tegen alles dat zich maar een beetje van de grond verhief. Tegen kaartjesautomaten, informatieborden, reclamezuilen. Pilaren, muren en servicedesks. Tegen zichzelf desnoods.
Als je als nietsvermoedend reiziger iets te lang stil bleef staan, plakten je voeten voor eeuwig vast in een plas halfopgedroogde cappuccino of red bull, zou al snel het eerste krantje tegen je benen aan tochten en werd je nooit meer teruggevonden in de berg rotzooi die een lange stoet strak en ongeïnteresseerd voor zich uit kijkende treinreizigers zwijgend tegen je aan zou laten vallen en gooien.
Op elk horizontaal oppervlak, op het kleinste richeltje stonden, lagen en wankelden stapels, rijen en omgevallen torens koffiebekers, waterflesjes, energyblikjes, milkshakebekers. Halfleeggedronken, halfvolgebleven. Overal droop de viezigheid stroperig langs naar beneden, in langzame, kleverige sporen.
Maar hoewel je er niet omheen zou kunnen al zou je het willen, werd dat dus óók nog eens omgeroepen. Voor de zekerheid misschien. Tussen de vertragingen, de werkzaamheden en de spoorwijzigingen door meldde dezelfde klantvriendelijke stem als altijd dat het vanwege een staking bij het schoonmaakbedrijf minder schoon en opgeruimd was op het station dan anders. De lichtkrant verderop vermeldde tegelijkertijd hetzelfde bericht. En dat daarvoor excuses werden aangeboden.
Daar eindigde het mee.
En dát vond de man nog het vreemdste, van het hele verhaal. Dat men excuses aanbood. Aán de treinreiziger. Voor het feit dat diens éigen gore rotzooi dus niet achter z’n luie, achteloze reet werd opgeruimd. Dat men daarom nu helaas in zijn eigen smerige bende moest rondlopen.
Misschien, dacht de man, leverde die ervaring de medemens nog iets op. Zelf zag hij er tenminste wel een soort wijze les in, voor dit door en door tot op het bot verwende volk, zo met de verkiezingen op komst. Maar dat zou zo te zien wel niet. Iedereen vond het strak en ongeïnteresseerd voor zich uitkijkend blijkbaar de normaalste zaak van de wereld. Als het schoonmaakbedrijf staakt, wordt het een smerige rotzooi. Plaatsvervangend schaamde hij dan zijn eigen ogen maar uit zijn hoofd.

4-3-10

Demancipatie
Heb je al wat geregeld voor morgenavond? Vroeg zijn vrouw hem gistermiddag. Oppas, bedoelde ze daarmee. Of de man dat al geregeld had. Omdat zíj namelijk uit eten moest, voor haar werk. En dat ze daar écht niet onderuit kon.
Nee, ja, nee.. dát begreep de man wel, dat zijn vrouw daar niet onderuit kon. Al zou ze het willen, het werk ging voor natuurlijk. Punt was alleen dat morgenavond dus wél zijn vaste repetitieavond was. Met de band. Of, nou ja, band.. een duo, was het eigenlijk. Samen met een andere vader, die piano speelde, bouwde de man traag maar gestaag aan een klein repertoire van eigen, nederlandstalige liedjes. Het mocht geen naam hebben verder, maar het was dus wél al meer dan een jaar élke donderdag hún muzikale avond. Goed, het ging ook wel eens niet door, omdat de andere vader het namelijk nogal druk had met zijn werk, maar evengoed blééf het hún váste donderdagavond muziek. En de man vond dus eigenlijk dat zijn vróuw maar iets moest regelen. Als ze óók de deur uit wilde op donderdagavond. Dus dat zei hij ook. Maar zijn vrouw vond dat onzin. Die repetities gingen vaker níet door dan wel dus dáár kon ze allemaal geen rekening mee gaan houden hoor. Waarop besloten werd dat de man morgen dus nog maar even iets met de buren moest regelen en dat ze nu wel een portje lustte. En wat we vanavond aten?
Opeens vroeg de man zich af of het nou niet een beetje te ver was doorgeschoten allemaal, met dat rollen omdraaien en zo. Het leek hem opeens nogal op zo’n verhaal uit een bozevrouwenblad. Zo’n jaren tachtig feeksenboek. Maar dan andersom. Werd het voor hem nu ook niet eens tijd, morde hij boven de pannen zachtjes voor zich uit, dat hij een beetje emancipeerde? Maar ja.. hoe deed je dat? Als volledig geëmancipeerde man? Voor een vrouw was het al jaren makkelijk zat: je abonneerde je op de Opzij, je beriep je op eeuwenlange onderdrukking en je trok je eigen plan. Klaar was Trees. Geëmancipeerd. Maar voor een volledig geëmancipeerde man víel er niet veel meer te emanciperen natuurlijk. Misschien was hij dus juist wel te ver dóórgeëmancipeerd, de man. Moest hij ont-emanciperen. Wat natuurlijk geen woord was, omdat het namelijk ook nog nooit eerder was voorgekomen in de geschiedenis van de mensheid, dat je als geëmancipeerde man weer terug moest emanciperen, omdat het ook te ver kon gaan en dat je als geëmancipeerde man dan dus gewoon weer terug bij af kwam, waar de vrouwen destijds vertrokken, en geen tweehonderd gulden kreeg, al was je de allereerste.
De man besloot de kont tegen de krib te gooien. Alleen omdat hij een geëmancipeerde man was hoefde hij natuurlijk níet over zich te laten lopen. Er zou wel geen blad voor bestaan maar vanaf vandaag ging hij demanciperen, vond hij meteen maar een nieuw woord uit voor zijn nieuwe strijdvaardigheid! Het was zíjn donderdagavond en daarmee basta! Zijn vrouw zocht zélf maar een oppas!
Jammer genoeg belde toen de andere vader op.
Om de vaste muziekavond af te zeggen.

2-3-10

Doeg
Het leuke van zo’n klein stadje als waar hij dan tegenwoordig woonde, was dat waar je ook naar toe fietste, waar je ook binnenliep of op een terrasje zat, je altijd wel iemand tegenkwam die je kende. Of die jou kende. Die je vrolijk toezwaaide van hoi en héé en doeg. Of even een praatje maakte. De man deed daar met graagte en uit volle borst aan mee. Iedereen die hij maar een beetje kende, of alleen maar wel eens eerder had gezien desnoods, zwaaide en wuifde hij hartelijk toe en zag hij iemand zijn kant op zwaaien dan groette hij even vrolijk terug, al was de kennis nog zo vaag en moest hij soms zelfs even goed nadenken wie hem nou zo vriendelijk had gegroet. Wist hij soms thuis pas naar wie hij nou eigenlijk zo uitbundig had gezwaaid.
Vandaag dus ook weer, op weg naar de brievenbus, met zijn oudste zoon. Aan de overkant liepen twee moeders met kinderwagens hartstochtelijk naar hem te zwaaien. Ze waren nog iets te ver weg om goed te zien wie het ook alweer waren maar dat het leuke moeders waren had de man al wel gezien dus hij zwaaide maar alvast uitgebreid terug, ondertussen zijn ogen de kost gevend om nog op tijd de juiste namen te weten.
Inmiddels waren de moeders wel opgehouden met zwaaien trouwens, en was de man ook dichterbij genoeg gekomen om te zien dat hun gezichten allang niet meer zo vrolijk stonden als daarstraks nog uit de verte. Misschien zelfs enige verbaasde ergernis uitdrukten, over zijn gekijk en gewuif. Hij wist het eigenlijk wel zeker ook. Want toen zijn zoon hem vroeg wie die mevrouwen waren, moest hij beschaamd bekennen dat hij geen flauw idee had. Maar dat hij dácht dat ze naar hém zwaaiden.
Dat hij dus weer eens te vroeg had gejuicht.

1-3-10

>O<
Met de trap was hij van verdieping naar verdieping tot aan de zolder naar boven geslenterd, langs alle tentoongestelde schilderijen, affiches, tekeningen en film- en videofragmenten, maar nu wilde hij even zitten en had hij trek in een kopje koffie en omdat de lift er toch net aankwam, dacht de man, ging hij dáár lekker mee terug naar beneden, naar de kelder van het museum, waar je even kon zitten en koffie kon drinken. Nog net op tijd stapte hij achter een meneer aan naar binnen. Zonder zijn groet te beantwoorden drukte de meneer op het onderste knopje. Die wilde dus ook naar de kelder, dacht de man, misschien ook voor een kopje koffie. En omdat de man níet op een knopje drukte dacht de meneer waarschijnlijk ongeveer hetzelfde, maar het was duidelijk dat híj de reis liever in zijn eentje had gemaakt. Maar ja, nu waren de deuren al dicht.
De lift was niet erg groot, met z’n tweeën vulden ze de ruimte vrij aardig, waardoor er niks anders opzat dan vlak naast elkaar naast elkaar te gaan staan. Maar elkaar negeren, wat aan de meneer te zien de stilzwijgende afspraak was, was eigenlijk onmogelijk want de wanden van de lift, om hem groter te laten lijken, waren van onder tot boven met spiegelglas afgewerkt. Als je niet naar jezelf of elkaar keek, waar keek je dán in hemelsnaam naar? Dus daar stonden ze dan, de meneer en de man, zwijgend schouder aan schouder. Twee grijze mannen in het grijs. Zó weggelopen, leek het de man opeens, uit één van de schilderijen. Niet ééns eruit weggelopen eigenlijk, dacht hij er meteen achteraan, want gespiegeld en al stónd hij daar, samen met de meneer, in één van de schilderijen. Grappig idee, vond de man dat, en hij grinnikte. Héél even kruiste zijn blik die van de meneer. Misschien had híj het ook gezien.. Meer had de man niet nodig, hij hield niet van ongemakkelijke stiltes.
Twee mannen in de lift, deelde hij zijn observatie met de meneer, met een veelbetekenend knikje naar de spiegel. Maar hoewel de meneer net toch óók al de schilderijen gezien moest hebben, snapte hij het blijkbaar niet. Of hij snapte het wel maar vond het niet leuk, de man wist het niet, in elk geval, de meneer gaf geen kik en wendde zijn blik nog verder af. De stilte werd er bepaald niet gemakkelijker van en de man vroeg zich af hóeveel trappen hij in vredesnaam op had gelopen dat de weg terug naar beneden zó lang moest duren.
Dat je ook altijd maar af moest wachten waar zo’n lift heenging, besloot hij nóg maar eens een poging te wagen. Maar de meneer liet zich niet horen. Pas toen ze hun gezamenlijke bestemming hadden bereikt, keek hij de man plotseling indringend aan.
Dáár heb ik eens een fílm over gezien, zei hij toen, en verdween.
De man wist welke film hij bedoelde. Maar hij dacht niet dat díe van Alex van Warmerdam was.