weblog archief november 2009                        terug naar het bewijs »



26-11-09

Boomen
Het was ouderavond op de school van zijn jongens. En de man had zich daar deze keer een klein beetje op voorbereid want vooral over hun jongste zoon maakten zijn vrouw en hij zich hier en daar wel wat zorgen, over de schoolprestaties. Hij zat dan wel in groep zes, maar spellen, om zo in het wilde weg maar eens een voorbeeld te noemen, dat was een serieus probleem. Tenminste, dat dáchten zijn vrouw en de man want echt ontcijferen konden ze het harkerig en vlekkerig gepriek en gekriebel waar hun jongen mee aankwam eigenlijk meestal niet, hijzelf ook vaak maar nauwelijks trouwens, maar wát er dan zo’n beetje te lezen viel, dat wemelde van altijd maar weer dezelfde fouten.
Dus dáár wilde de man het dan onder anderen maar eens over hebben, met de meester. Of díe het dan wél kon lezen. En of hij, zo ja, al die fouten dan niet zag. Waarom er anders steeds maar weer ‘goed zo’ onder stond. Of ze misschien niet een heel klein beetje tevéél van de positieve benadering waren, op de school van zijn jongens. Dat hij zijn zoon wat de man betreft ook heus wel eens vreselijk ouderwets iets overnieuw mocht laten doen, omdat het een onleesbare, liefdeloze knoeiboel vol doorhalingen, vlekken en fouten was. In plaats van er dan toch maar weer een complimentje uit te persen dat hij er zo’n leuke tekening bij had gemaakt.
Dat de man thuis regelmatig schoolwerk deed, met zijn jongens, om ze een beetje bij te spijkeren, maar dat ze ook nog op sport en muziek zaten. En dat er natuurlijk wel nog vrije tijd over moest blijven. Dat ze per slot van rekening toch ook de hele dag op school zaten, nietwaar.
Had de man zich voorgenomen om ter sprake te brengen.
Maar terwijl hij nog naar een geschikte openingszin zat te zoeken had de meester hem het rapport van zijn jongste al onder ogen geschoven.
En er met een streng maar rechtvaardig vingertje op gewezen dat het met de tafels eigenlijk niet zo goed ging.
Hoe dat kwam?
Vroeg de meester de man, op bezorgde toon.
En kijk, dáár had de man niet op gerekend.

24-11-09

Eens een man
Dat werd hem laatst trouwens ook nog gevraagd, bedacht hij zich nu dus opeens weer: Of hij zich als huisvader nou nog wel een mán voelde.
Een vreemde vraag, had de man dat gevonden. Hij wás toch een man? Dat was toch vrij duidelijk te zien? Dan vóelde hij zich toch waarschijnlijk ook wel een man? Tenminste, voor zover hij daar dan wel eens over nadacht, was hij daar altijd van uit gegaan. Dat hij zich een mán voelde, omdat hij er ook één wás. En dat álle mannen zich dus wel zo zouden voelen.
Maar blijkbaar was dat toch niet het geval. De vraag werd hem gesteld door twee vrouwen en die hádden het daar natuurlijk altijd over, over gevoelens en emoties en zo, dus dát waren de experts. Die lázen dat allemaal. Díe zouden het wel weten. En blijkbaar kon je volgens hen dus wel een man zíjn, maar je er toch géén voelen.
Zo was de man in een lastig parket gebracht want nu hij daar zo op verzoek dan eens wel bij stil stond, wist hij eigenlijk helemaal niet hoe dat dan voelde, het man zijn. Hoe hóórde hij zich te voelen, als man? Hij durfde het niet te vragen want voor je het wist werd je weer weggezet als de primitieve holbewoner die niet ‘bij zijn gevoel kon komen’, maar er moest wel geantwoord worden natuurlijk.
Kennelijk had het te maken met wat je dééd, gezien de link met het huisvaderschap waaronder hij zich dan wel eens geen man meer zou kunnen voelen.
Jeetje.
Ja, hij was niet echt een jager natuurlijk, als ze dat misschien bedoelden. Maar welke man, behalve de jagersman, was dat nou nog wel? De afgelopen eeuwen? Of was de man die ’s ochtends vroeg in een anthracietgrijs pak met roze stropdas het gezin verliet en in de van geleend geld aangeschafte gezinsvrachtwagen in de file naar kantoor de lucht ging staan vervuilen om de rest van de dag op een door belastinggeld overeind gehouden bank hypotheken te gaan zitten verkopen aan mensen die dat van zijn levensdagen niet konden betalen daar dan misschien de moderne variant van? En daarmee de nieuwe norm voor mannelijkheid? Het nieuwe ideaalbeeld? Als dát zo was, dan voelde hij zich misschien inderdaad niet zo heel erg een man. Maar dat had hij dan ook nooit gedaan, dus wist hij het nog steeds niet.
Hij had maar een diplomatiek antwoord gegeven, waar je alle kanten mee opkon, maar de vraag hield hem nog altijd bezig, bij tijd en wijle. Zoals nu, bij het wakker liggen voor het slapen gaan. Hoe zou het voor zijn vrouw zijn, vroeg hij zich bijvoorbeeld ook plotseling af. Zou zij zich misschien minder vrouw voelen, nu zij de afwas nooit hoefde te doen? De aardappels niet hoefde te schillen en haar kinderen nooit door de regen naar school hoefde te fietsen? En lekker ongestoord vol gas van huis carrière kon maken?
Hij besloot het haar gewoon maar te vragen, nu ze toch net zo samen in bed lagen. Hij kroop eens lekker tegen haar aan en sloeg zijn armen om haar heen.
Voel jij je nog wel vrouw genoeg, ademde hij warm in haar nek terwijl zijn handen in elk geval al vonden van wel.
En ben ik nog wel man genoeg, fluisterde hij zachtjes verder aan haar oor knabbelend terwijl hijzelf in elk geval al wel begon te voelen dat hij dat toch echt gewoon nog was.
Maar zijn vrouw had geen oren naar zijn emotionele dilemma’s. Een snauw kon hij krijgen.
Dat ze moe was, en wilde slapen. Omdat ze er morgen weer vroeg uit moest. Dat ze eigenlijk dus ook al sliep en dat het nog lang geen zondagochtend was en dat hij moest ophouden, met zijn gedoe.
Dus daar lag de man, nog altijd een man, in alle eenzaamheid.
En zijn vrouw, was nog steeds een vrouw.

21-11-09

Koele wie?
Zijn zoon was morgen jarig, hij werd tien jaar oud, die schat, en al lag hij dan ook ziek en uitgeteld op de bank en was het eigenlijk twee weken terug al uitgebreid gevierd, voor de grote mensen, samen met zijn broer, op de échte grote dag moest er natuurlijk toch óók een taart zijn. En die stond de man nu dus te bakken.
Leuk werkje wel. Hij had de radio erbij aangezet, voor een gezellig muziekje op de achtergrond. Pompiedompiedom. Jammer alleen dat er al gauw een speciale gast werd aangekondigd. Een exclusief gesprek met Peter Koelewijn. Over zijn nieuwe cd.
Gedverdemme.
De man had het niet zo op Peter Koelewijn. Sterker nog, hij had het er helemáál niet op. Peter Koelewijn.. dat was Vader Abraham, maar dan zogenaamd rock ’n roll. Peter Koelewijn.. dat was nou echt weer zo’n typisch nederlandse superster. Kón eigenlijk helemaal niks maar had honderdachtenvijftigduizend jaar geleden dan een keer succes gehad, omdat hij bij toeval op precíes het goede moment met een even melig als matig liedje op een uit Engeland gejat rock ’n roll schemaatje kwam, en kon daar tot in de eeuwen der eeuwen onbeschaamd op blijven teren omdat commerciële uitgekooktheid in Nederland muziekland werd aangezien voor begenadigd kunstenaarschap.
En omdat de man zijn handen net vol met taartdeeg had kon hij de radio niet zo snel uitzetten en zat er voor hem niets anders op dan tandenknarsend aanhoren hoe de ‘godfather van de nederlandse popmuziek’ zich die hem geheel ten onrechte toebedeelde rol smakelijk liet aanleunen.
Een nieuw liedje, gingen we horen, vertelde de onderdanig kwijlende dj van dienst. Van de nieuwe cd. En het heette: alles van waarde is weerloos.
Jaaa, lichtte Peter Koelewijn toe, op de gedragen toon die hij wel bij al die goddelijke inspiratie vond passen, hij had namelijk een gedicht van Lucebert gelezen, en daar kwam die regel in voor. Wát een goede regel, had hij toen gedacht. Daar móet ik een liedje van maken.
Ja hoor! Flapte de man er per ongeluk hevig verontwaardigd uit, tegen de radio dan maar.
Ja hoor! Dat heb jij in een gedicht gelezen! Je kan het dak op! Mooie nep-poëet! Nou, kom op dan, met dat gedicht! Je vindt het toch zo mooi, laat maar eens horen dan! Meneer de kunstenaar. Jij hebt die regel gewoon in neonletters op het dak van een verzekeringsmaatschappij gelezen, net als de rest van Nederland. Het is godgloeiende de énige dichtregel uit tien eeuwen literatuurgeschiedenis die gans het gepeupel met naam en toenaam uit het hoofd kan opdreunen. Omdat er een reclamedeuntje van is gemaakt. Maar de geestelijk vader van Angeline de blonde sexmachine heeft het in een gedicht gelezen.
Goed.
Volgde een tenenkrommend liedje waarin de erbarmelijkste clichés met kreupel rijm in kromme zinnen treurig aan elkaar waren gekleid en waarin zelfs die geweldige regel waar het allemaal om begonnen was niet heel was gebleven.
Alles van waarde is weerloos.
Lucebert draaide zich om in zijn graf. Maar kon zich in elk geval troosten met de gedachte dat hij wel gelijk heeft gehad.

20-11-09

Grype
Eigenlijk wilde hij het er liever niet over hebben omdat iedereen het er al over had maar je werd er toch echt doodziek van, van die mexicaanse griep. Nou geloofde hij heus wel dat je er óók doodziek van werd als je het hád, of kreeg, maar tjongejongejonge.. wát een ophef. Zwaar overdreven, vond de man het allemaal, eerlijk gezegd. Hij had inmiddels het cynisch standpunt ingenomen dat iedereen zich dus al maandenlang helemaal gek had laten maken, met de pandemie, en zich, nu het allemaal natuurlijk weer een storm in een glas water bleek te zijn, zijn sensatie niet meer door de neus wilde laten boren. We hebben récht op een pandemie, zoiets. Bovendien waren al die peperdure vaccinaties nou natuurlijk al in huis gehaald en dat was ook weer zonde, om in de kast te laten liggen.
Kortom, de man deed er niet aan mee, aan de mexicaanse hysterie, had hij zich voorgenomen.
Maar zo cynisch kon hij niet zijn of hij was toch ook in elk geval een heel klein beetje gek gemaakt, want toen zijn jongste vanochtend opeens verhit en met hoofdpijn in zijn bed lag te hoesten werd hij wel als eerste bezocht door de gedachte dat de pandemie zijn deur had weten te vinden. En dat hij nu dus waarschijnlijk moest boeten, voor zijn loochenend relativeren. In plaats van de meer voor de hand liggende conclusie dat het gewoon november was en dat zijn halve klas thuis een griepje lag uit te zieken, met de andere helft nog maar net hersteld of hoestend en proestend onderweg. En dat hij zelf trouwens ook al een week liep te blaffen.
Gelukkig begon zijn vrouw meteen hardop paniekerig over de huisarts en het spoednummer en toen wist hij het weer, net op tijd. Het was allemaal grote onzin. Dat kind had gewoon een griepje.

18-11-09

Zoo!
Ja hoor, het ging er weer eens over, in de krant van vandaag: mannen konden niet zorgen. Volgens een meneer die er voor had doorgeleerd. Ze konden nu eenmaal niet multi-tasken hè? Mannen. Dus dat werd helemaal nóóit wat. Hooguit een ramp, want het kon zelfs nog wel geváárlijk zijn ook, aldus de geleerde spreker, om mannen voor hun kind te laten zorgen. Zo’n kind viel van de trap, of kreeg de theepot over zich heen. Bovendien werd het leven toch ook één grote miserie wanneer je je als man zó volstrekt van je natuur afkeerde dat je voor je kinderen ging zorgen? Dat was vrouwenwerk. En mannen waren jagers.
Tja, dacht de man dus maar weer. Tja. Wat zou hij er nú weer eens over zeggen?
Neem nou toevallig eens zo’n dag als gisteren.
Niet voor het eerst en hoogstwaarschijnlijk ook nog lang niet voor de laatste keer dit jaar had de school van zijn jongens een extra vrije dag afgekondigd. Een studiedag, heette dat dan, want dan ‘gingen de meesters en de juffen iets leren’, zoals zijn jongens het te horen hadden gekregen. De man hoopte heel erg dat het rekenen was maar daar had hij niks over te zeggen natuurlijk, en het had er verder ook niks mee te maken.
Van een aantal moeders had hij, net als de vorige keer trouwens, alweer paniekverhalen gehoord dat dat zo’n vréselijke organisatie was. Omdat ze gewoon moesten werken en niet altijd maar vrije dagen konden opnemen omdat hun kinderen weer eens onverwacht thuis waren. En dat hun kroost juist ook die dag niet naar de bso maar naar oma ging, die je natuurlijk ook weer niet de hele dag met twee kinderen op kon schepen, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, omdat ze daar tóch al zo vaak waren. Dus dat ze het nu ook niet meer wisten. Dat hun kinderen dan in godsnaam maar een paar uurtjes alleen thuis moest blijven. Dat ze daar niks van kregen, al vonden ze het niet leuk.
Omdat de man, als man, niet kón zorgen, had hij die problemen natuurlijk níet. Nee, híj had ’s ochtends vroeg een stapel broodjes en krentenbollen gesmeerd, appels, mandarijnen en koek in een rugzak gestopt en had met zijn jongens de trein naar Artis genomen. En daar hadden ze de hele lange dag uitgelaten rondgelopen, met z’n drieën. Tussen de apen, de giraffes en de olifanten. Het was prachtig herfstweer geworden ook nog. Zijn jongste had een schetsboekje van hem gekregen en die had van alle dieren die lang genoeg stil bleven staan een tekening gemaakt, zijn oudste had de camera van zijn moeder geleend en had van zelfs de beweeglijkste dieren nog een heleboel foto’s genomen. En ’s avonds na sluitingstijd hadden ze nog hand in hand in hand door avondlijk Amsterdam gelopen, met zijn miljoenen gekleurde lichtjes, met zijn indrukwekkende chaos, zijn couleur locale en geluiden. En hadden ze tenslotte ergens pizza gegeten.
Levensgevaarlijk, was het geweest. En het had helemaal nergens op geleken, inderdaad.
En oh, oh, oh wat wás het leven van de man één grote miserie.

15-11-09

Blanco
Sinds kort geloofden zijn jongens niet meer in Sinterklaas. Omdat ze er te groot voor waren.
De man had het eigenlijk wel iets moois vinden hebben hoor, dat ze met tien en elf dus nog steeds de onbedorven onschuld hadden om zo heilig overtuigd en aanstekelijk enthousiast in een sprookje te kunnen geloven. Dat dat juist voor ze pleitte. Dat dat toch stukken beter was dan van die kinderen die er met zes al te cynisch voor waren geworden, en dat je je dáár toch niet aan hoefde te conformeren. Dat je ze toch zelf wel uit kon laten vinden wanneer ze ermee op wilden houden en dat je ze toch best nog een jaartje kindzijn kon gunnen. Dat ze tenslotte hun hele lange leven nog groot en volwassen konden zijn.
Maar ieder verzet was zinloos geweest want zowel zijn vrouw als zijn dochter hadden gevonden dat dat echt niet meer kon. Dat ze er mee gepest zouden gaan worden en dat het de hoogste tijd was ze uit de droom te helpen.
Dus nu geloofden ze niet meer.
Al moesten ze daar zelf ook nog een beetje aan wennen. Vooral de jongste. Van de week meende de man hem al eens met een melancholieke blik naar een foto van de Sint in de krant te zien kijken, vandaag vroeg hij zich plotseling af wat er dan eigenlijk in dat grote boek had gestaan? Al die tijd? Of dat dan soms ook ‘niks’ was geweest? Om direct zelf op gelaten toon te concluderen dat dat natuurlijk inderdaad zo was.
Helemaal niks.
En hij was nu dan misschien wel groot, het was toch duidelijk een beetje een teleurstelling.

13-11-09

Met gebreken
Al weken liep de man steeds moeilijker met een vervelende pijn in zijn liezen. Of eigenlijk al maanden, als hij eerlijk was, want zoals het een echte man betaamt had hij eerst maar eens een flinke tijd gedacht dat het vanzelf wel over zou gaan, en had hij alleen tegen zijn vrouw geklaagd.
Goed, hij was wat oefeningetjes gaan doen, en wat meer gaan bewegen, om de boel een beetje te versoepelen en te verstevigen, dat wel. Én hij was een paar kilo afgevallen, om de boel wat te ontlasten. Hij at alleen nog verstandig, snoepte niet meer en dronk ook stukken minder en zodoende zag hij er de laatste tijd dus beter en strakker uit dan in jaren. Overhemden die hem eerder toch echt te krap waren geworden durfde hij nu wel weer te dragen. Zijn broeken waren te ruim geworden, zijn riemen hadden extra gaatjes nodig en als zijn liezen niet zo’n verdomde pijn hadden gedaan had hij ook weer zonder zuchten en steunen zijn veters kunnen strikken omdat er geen pensje meer in de weg zat.
Maar goed.. dát was er dus jammer genoeg níet beter op geworden. Hij mocht er misschien uitzien als een jonge god, hij bewoog zich als een bejaarde omdat iedere onverwachte beweging hem pijn deed. Als een oud wijf beklom hij voorzichtigjes de opoefiets van zijn vrouw, omdat de stang van zijn eigen fiets allang een onneembare vesting was geworden. Een genante vertoning. En nog altijd strikte hij zuchtend en steunend zijn veters.
Uiteindelijk was hij dan dus toch maar bij de dokter geweest. Bij de apotheek, de fysiotherapeut en de osteopaat. Maar omdat dat allemaal óók niet hielp zat hij nu dus tegenover de orthopaed, in het ziekenhuis. Die met een even korte als zorgelijke blik op zijn scherm constateerde dat de man wel érg weinig kraakbeen op zijn gewrichten had. Dat hij daar nog véél te jong voor was natuurlijk, maar dat hij dus eigenlijk aan een paar kunstheupen toe was. Om zijn woorden te onderstrepen, te verduidelijken of te illustreren of joost mag weten waarom legde hij er alvast één voor de man neer.
Als een duikelaartje draaide het ding zijn waggelende rondjes op tafel.
Zag de man verder niks meer.
Opeens was hij oud.
Oud en versleten.

12-11-09

Mikmak
Sint Maarten. Vanaf de allereerste kennismaking, drie jaar geleden, met dit voor hun nieuwe feest waren zijn jongens er dol op geweest. Een klein half uurtje de deuren langs leverde genoeg snoep op voor de rest van het jaar en dan was het óók nog eens het soort snoep dat ze thuis nooit kregen. Dus de man begreep dat wel, dat ze dat geweldig vonden. En eerlijk gezegd vond hij het zelf, even afgezien van de overdadige hoeveelheden foute zoetigheid, ook wel een charmant gebruik. Leuk, zo'n beetje ouderwetsch Hollandsche kneuterigheid. Een gezellig en vooral  kleinschalig buurtgebeuren.
En een warm idee ook, vond hij. Dat mensen elkaar opzochten, zo aan het begin van de donkere en koude periode, met lichtjes en koekjes en vrolijkheid. Daar kon hij wel wat mee, zogezegd, met dat idee. Dus had hij zich er met zijn jongens op verheugd.
En terwijl die met hun zelfgeknutselde lampionnen, hun vriendjes en hun moeder de deuren van de buurt langs gingen, zou de man thuis een lekkere pan soep maken voor na afloop en hun eigen deur opendoen voor de rest van de zingende stoet. Hij had een flinke schaal snoep klaargezet, een reservevoorraadje op het aanrecht, er toch ook nog maar wat mandarijnen en snoeptomaatjes tussen geschikt, en zo had hij zich met een glaasje wijn erbij helemaal ingesteld op een vrolijk avondje komen en gaan van lange rijen schor zingende kinderen met dansende lichtjes en van opwinding fonkelende ogen.
Maar als hij er dik twee uur later vier of vijf gezien had was het veel.
Hoe kon dat nou? Hij had toch voldoende lampen aan? Waar bleven ze allemaal? Hij zag trouwens ook helemaal geen lampionnen op straat.. Werd er dan niet gekeuveld? Wat was er gebeurd met het buurtgevoel? De man snapte er niets van.
Tot zijn gezin weer thuiskwam, met twee overvolle, uitpuilende rugzakken. Enthousiast vertelden zijn jongens dat ze naar het centrum waren gelopen en dat alle winkels daar open waren en dat ze overal wat gekregen hadden. Handenvol snoep bij de supermarkt, een grote stuiterbal bij de speelgoedwinkel, een balpen met opdruk bij de kantoorboekhandel, een bloknootje met opdruk bij de fietsenzaak, een plastic rolmaatje met opdruk bij weer een andere winkel, een gratis ijsje bij de snackbar.
Enzovoort.
Ze hadden nog wel overal een liedje gezongen. Dat wel. Met hun in tl-licht verbleekte lampionnetjes.
En toen begreep de man het dus. De middenstand had weer eens een leuk feest om zeep geholpen.

6-11-09

150 gr
Het was achterlijk druk, de man zag het meteen bij binnenkomst. De rijen stonden bij iedere kassa tot halverwege de tandpasta, de wasmiddelen en de huishoudelijke artikelen en er stonden bovendien opvallend veel bejaarde echtparen tussen te hannessen met karretjes, mandjes, rolstoelen en elkaar.
Had hij iets gemist? Was het gratis winkelen vanochtend? Was het nú alweer kerstmis? Was het payday voor pensionado’s? Begon hij meteen maar te mopperen, want híer had hij dus helemááááál geen zin in. Zijn eerste aanvechting was ook meteen weer omkeren, nu het nog kon, om later op de dag nog maar eens terug te komen, maar dat kon niet want hij wilde vanochtend een appeltaart bakken, voor het grote verjaardagsfeest morgen, en daar had hij boter voor nodig. Zuchtend en steunend en met een enorme sik stortte hij zich dan dus maar tussen het winkelend gepeupel.
Véél gejaagder dan normaalgesproken laveerde hij zijn karretje geërgerd langs de schappen, tussen de treuzelende meute door. Langs de breeduit besluiteloos voor het koelvak dralende bejaarden, om de middenin het gangpad uitgebreid bijkletsende gepensioneerden heen en met een grote omweg langs de groente voorbij de tergend gezellig met hun peuter vooruit-tuttuttende moeders. Brrr.
Met zijn handvol dagelijkse boodschappen sloot hij aan bij willekeurig één van de zwaarbeladen rijen. Geest op nul, blik op oneindig en vastbesloten niet op de andere rijen te letten omdat die toch altijd sneller gingen. Maar zelfs met zijn blik op oneindig zag hij dat nog wel. Bij de belendende kassa’s was inmiddels waarschijnlijk al voor duizenden euro’s chips en cola en zoete rotzooi afgerekend, maar zíjn cassière was nu al minstens een kwartier bezig een enorme stapel uitgeknipte voordeelbonnetjes bij elkaar op te tellen, voor zich uit te spreiden en te sorteren en weer op een stapeltje te leggen, van de grond op te rapen en van elkaar af te trekken of op echtheid te controleren of joost mag weten wat ze ermee aan het doen was.. de klant waar ze het voor deed trok er in elk geval een onverstoorbaar gezicht bij. Díe vond duidelijk dat het nou maar eens góed moest gebeuren, met die bonnetjes. Ze had ze niet voor niets twintig jaar ijverig uit het sufferdje bij elkaar zitten knippen. Waardoor de man uiteindelijk besloot een rij verder maar weer helemaal opnieuw te beginnen, al kreeg hij zijn geest dan niet goed meer op nul.
Eenmaal weer thuis, lichtjaren later, ontdekte hij bij het uitpakken van zijn tas dat hij van alle boodschappen die hij had willen halen, juist de boter vergeten was.
Shit.
Terug de supermarkthel in was geen optie uiteraard, dus foeterend stampvoette hij dan de iets verderopgelegen peperdure buurtkruidenier maar even in, waar hij natuurlijk weer níet alléén een lullig pakje boter wilde kopen, omdat dat zo.. ja wat eigenlijk was, en waar hij dus ook weer voor vijf euro veel te dure nootjes ging staan kopen, voor in de appeltaart. En een pak melk dat hij helemaal niet nodig had.
Tja.
Nou.
Klein leed was het, zeker. Máár leed.
En thuis lag natuurlijk gewoon óók nog een pakje boter in de koelkast.

3-11-09

Praktisch
Nu hoefde zij natuurlijk eigenlijk praktisch nooit af te wassen, dat deed de man immers altijd voor haar, maar een doodenkele keer kwam het toch zo uit en deed zijn vrouw de vaat, en dan had zij de merkwaardige gewoonte om de vetste pannen en de aangekoektste schalen in de gootsteen, of, als dat allemaal niet paste, ook op het aanrecht te laten staan. Tot de rand toe gevuld met koudgeworden, groezelig water waarin restjes van alles dreven. En dode, gebroken vet-ogen.
De man wist wel zeker dat dat was omdat zijn vrouw geen zín had in de vetste pannen en de aangekoektste schalen, dat wás ook een vervelend karweitje, dat wist hij maar al te goed, maar zelf beweerde ze dat zij ze liet weken.
Zijn vrouw had een heilig geloof in laten weken.
Als je een vette, aangekoekte pan maar lang genoeg liet weken, wist zij, werd hij vanzelf wel schoon.
En uiteindelijk kreeg ze daar nog een soort van gelijk in ook want als de man zich maar lang genoeg geërgerd had aan die ranzige uitstalling in zijn keuken, het stilleven der gemakzucht, dan deed hij het dus liever maar weer even zelf dan haar voor de dérde keer te vragen wanneer ze van plan was haar wetenschappelijk experiment te beëindigen.
Gisteren had zijn vrouw een adv dag gehad, ze werkte in het onderwijs en was net als zijn jongens op de raarste dagen opeens de hele dag thuis, en die had ze besteed aan het bakken van koekjes en keekjes voor de aankomende verjaardag van hun kroost. De man vreesde het ergste voor zijn aanrecht die avond. Maar dat viel mee. Alles was keurig afgewassen en opgeruimd voor hij er goed en wel erg in had.
Tot hij vanochtend onder de douche met zijn slaperig hoofd in een ovenplaat stapte. Die daar op de grond stond te weken. Tot de rand toe gevuld met koudgeworden, groezelig water. Waarin restjes van alles dreven. En dode, gebroken vet-ogen.
De man was blij en gelukkig dat zijn vrouw eigenlijk praktisch nooit afwaste.