weblog archief augustus 2009                        terug naar het bewijs »




26-8-09

Midden in het leven
Nog in het vakantiehuisje had de man, een beetje stilletjes, zijn verjaardag gevierd. Hij had het gevreesde ronde getal dan wel nog niet bereikt, maar was inmiddels toch op een leeftijd gekomen waarvan je met goed fatsoen niet meer kon beweren dat je nog niet op de helft was. Dat het meeste nog moest komen. Dat het béste nog moest komen. Dat de aftakeling nog wel even buiten de deur gehouden kon worden. Neueu, dat gevoel had de man niet. Helemaal niet zelfs. Als het beste nog moest komen, mocht het wel opschieten. De aftakeling was alláng begonnen. Op volle sterkte. In de spiegel was het duidelijk te zien. Daar zag hij zijn vader. Én zijn moeder. En rimpels en wallen, een zorgelijke blik. Haren uit alle hoeken en gaten waarin of waaruit hij ze niet wilde hebben, behalve in de inhammen op zijn voorhoofd. Die werden almaar dieper. En achterop zijn kruin, had zijn vrouw hem bij de laatste knipbeurt toevertrouwd, nou.. daar moest hij ook maar een beetje mee gaan uitkijken, in de zon.
Zo goed als geroutineerd verwisselde hij nu al twee maanden lang vele malen per dag zijn gewone bril voor een leesbril. En weer terug en nog een keer. Of andersom. Het leek verdomme wel of hij nóóit de goede bril op had voor wat hij op dat moment aan het doen was, op de tast.
Als hij te lang liep gingen zijn knieën pijn doen, als hij zijn arm teveel naar achteren hield protesteerde zijn schouder, als hij bukte of boog zijn rug, en op één of andere manier had hij ergens in zijn lies iets gekneusd of geknakt of gescheurd want in zijn been zeurde nu óók al wekenlang een vervelend pijntje dat almaar erger werd, hem overdag het bewegen bemoeilijkte en ’s nachts wreed uit de slaap hield.
Stram en stijf kwam hij uit bed en stoel. Uit bank of auto. Kreunend hees hij zich op van de toiletpot. Traag en bedachtzaam besteeg hij de fiets van zijn vrouw want de stang van zijn eigen fiets was al helemaal een onneembare hindernis geworden. Zijn sokken kreeg hij nauwelijks zelf nog aan.
Bedacht op onverhoedse en pijnlijke bewegingen manouvreerde hij zijn aftandse lijf voorzichtig de dagen door. Nee, als het beste inderdaad nog moest komen, dacht de man, dan mocht het wel iets héél bijzonders zijn.
Cynisme. Dat óók nog!
Hij was oud, somberde de man maar eens tegen zijn vrouw, bij de koffie in de tuin. Hij was een oude man geworden. En níets had hij bereikt.
Glimlachend streek zijn vrouw hem over de ongeschoren wangen, in een liefdevol gebaar.
Mannetje toch, sprak ze hem troostend toe. En je baard wordt óók al helemaal wit.

20-8-09

Halve werk
Nu de school van zijn jongens deze week dan toch maar weer begonnen was, debuteerde zijn jongste zoon als bovenbouwer. En was hij, na in de middenbouw een jaar lang de grootste, de oudste en zeker het laatste halfjaar zonder enige twijfel óók één van de stoersten en de luidruchtigsten geweest te zijn, dus voorlopig weer even de kleinste en de jongste. Nieuwkomer in een groep vol zevende- en achtstejaars die elkaar al langer kenden dan vandaag. Met het bravoure viel het dan ook wel mee toen papa hem de eerste dagen naar zijn lokaal bracht. Zo goed als timide zat hij aan zijn tafel en wachtte op de nieuwe dag. Liet zich oogluikend moed inspreken door zijn vader.
Of hij zijn zoon even kon spreken, denderde een andere vader het lokaal en hun kabbelende gesprekje in en zonder verder nog ergens op te wachten richtte hij streng maar rechtvaardig het woord tot zijn jongen. Het was nogal een stoere vader, met gel en een zonnebril in zijn haar. Een strak t-shirt om de gespierde borstkas. Twee koppen groter en twee schouders breder dan de man.
Dat er op het schoolplein namelijk iets met zíjn zoon gebeurd was, sprak de stoere vader zijn jongen belerend toe, terwijl hij met één been op de tafel ging zitten en zich iets naar hem vooroverboog.
Iets dat níet zo leuk was en dat híj had gedaan.
De man stond er volkomen overdonderd bij te kijken maar begon zich toch ook een beetje zorgen te maken over wat er nu zou volgen.
Dat híj zíjn zoon namelijk had béétgepakt, vervolgde de stoere vader tegen zijn al even beduusde jongen.
Hij had hem vástgehouden. En dat kón natuurlijk niet. Dat was vrijheidsberoving. Dus dát moest hij maar niet meer doen. Met zíjn zoon.
Besloot de stoere vader met een laatste indringende blik op zijn jongen.
Dat hij dát even had willen zeggen, bedankt, richtte hij zich afsluitend in zijn volle lengte op tot de man. Beende tevreden het lokaal weer uit. De man en zijn jongen sprakeloos achterlatend.
Tegen zijn jongen had hij luchtig gezegd dat hij zich er maar niet teveel van aan moest trekken. En praktisch dat hij dan maar beter niet meer met dat jongentje kon spelen. Maar zelf had hij zich de rest van de dag gedurig af lopen vragen of hij nou niet nét zo flink voor zíjn jongen op had moeten komen? Tegen de stoere vader? En wat er gebeurd zou zijn als hij dat gedurfd gedaan had? Als hij meteen had gezegd wat hij pas veel later bedacht had dat hij had kunnen zeggen? En hoe hij zich dáár dan weer bij gevoeld zou hebben? Of het dan dus misschien toch beter geweest was dat hij gereageerd had zoals hij had gereageerd, al voelde hij zich daar óók niet geweldig bij: verstandig conflictvermijdend negeren? Omdat er met dit soort mensen nou eenmaal niet te praten viel?
Of dat hij eigenlijk gewoon een slappe lul was?

17-8-09

Zelfkennis
Terwijl zijn gezin het er nog even van nam, nu het nog kon, en het luie leven in de laagste versnelling aan zich voorbij liet trekken, met af en toe een uitje naar het één of ander, had de man de laatste twee weken van de vakantie voor het grootste deel besteed aan het schilderen van de buitenboel. De houten uitbouw in de achtertuin bijvoorbeeld had dringend een nieuw verfje nodig. Het waren drie flinke oppervlaktes schuttingdelen, maar met zijn gezinstaak op een laag pitje kon hij lange, ononderbroken dagen maken en was dat vast een mooie opmaat voor de rest van het huis.
Het was hem vies tegengevallen, eerlijk gezegd.
Had hij het in het begin nog wel een lekker relaxed werkje gevonden, lekker buiten in de tuin een beetje schuren en plamuren met het zonnetje op zijn bol en een zomers kabbelend radiootje binnen gehoorsafstand, na een week was het eind nog altijd niet in zicht, begon het eeuwige afnemen, het urenlange schuren en gronden en nog maar een keer schuren hem behoorlijk te vervelen en kon hij Frits Spits trouwens óók niet meer hóren. Brrr.
Maar goed.
Nu was het dan klaar en het was er enorm van opgeknapt. Zijn harde, gestage en eenzame arbeid was niet voor niets geweest: strak en klassiek in de donkergroene hoogglanslak stond zijn schuurtje er onherkenbaar bij. Daar was iedereen het over eens. Zijn vrouw, zijn jongens, de buren.
Goed werk, vond ook een bevriende vader die zijn zoon kwam afhalen van een middagje spelen. Prachtig, vond hij het. Schitterend. Stijlvol.
En ja hoor, daar gingen we weer.
Dáár stond de man alweer aan te wijzen waar de verf niet helemaal goed gedekt had. Waar een blaasje was ontstaan. Waar tóch nog een druiper was blijven zitten.
Wat er allemaal weer niet aan deugde.
Het was de man een raadsel waarom hij dat nou toch maar bleef doen. Wat was hij toch ook een eikel.
En wat had hij weer een hekel aan zichzelf.