weblog archief juni 2009                        terug naar het bewijs »



30-6-09

Retero
Al een tijdje was de man aan een nieuwe bril toe. Dat wil zeggen, eigenlijk was hij vooral aan een léésbril toe. Na jarenlange koppige ontkenning had hij zich daar, gedwongen door een onleesbaar geworden krant, dan maar eens bij neergelegd. En om de pijn een beetje te verzachten mocht hij dan ook een nieuwe gewone bril uitzoeken. Van zichzelf. Deze droeg hij tenslotte ook alweer bijna vijf jaar, dat kon wel eens een keer. Zelfs de verzekering ging daar soepeler mee om, al was het maar voor veertig procent, met een maximum van honderd euro.
Tot nog toe was het er van luiheid, gemakzucht en drempelvrees weliswaar niet zo van gekomen maar omdat er deze week een dingetje van zijn bril was afgebroken waardoor het dragen ervan hinderlijk pijn ging doen, had hij zich dapper overal overheen gezet en besluitvaardig voor een paar honderd euro nieuwe brillen aangeschaft. Een leesbril, een zonnebril op sterkte en een hip nieuw model voor alledag.
Nu moest hij natuurlijk nog een week of twee wachten, op zijn aankoop, dus om nou niet al die tijd met een pijnlijke neus rond te lopen had de man in vredesnaam maar een bril uit een grijs verleden uit een doos opgediept. Die hij, dat zag je dan maar weer wel, dus niet voor niets al die jaren bewaard had. Het was de bril waar hij eind jaren tachtig, begin jaren negentig de blits mee had gemaakt. Toen de wat grotere monturen het goed deden en die vandaag de dag dus ook nog op zijn in al die jaren toch wat gevulder geworden hoofd paste.
Het was beter dan pijn in zijn neus, vond de man gelaten, maar niet véél beter. Schuchter bewoog hij zich door het straatgewoel en hoopte op weinig bekenden. Een even vergeefse als overbodige hoop. Want iedereen die hij natuurlijk tóch gewoon tegenkwam prees hem zó welgemeend uitbundig met zijn leuke nieuwe bril dat hij zich zelfs heel even ging afvragen of hij zijn dure geld niet beter aan iets anders had kunnen besteden.

22-6-09

Oók metero
Dat haar hóófd zo vol zat, klaagde zijn vrouw tegen de man. Dat ze deze laatste weken voor de vakantie nog zó ontzéttend véél moest dóen.
Dat was natuurlijk wel het voordeel van een goed-opgevoede geëmancipeerde huisman als partner: die had inmiddels geleerd hoe het moest. Die wíst tenminste dat hij niet meteen met dooddoeners of oplossingen op de proppen moest komen wanneer zijn vrouw haar gemoed eens wilde luchten. Dat hij haar stress en frustratie niet meteen met een potje ontspannende sex te lijf moest willen gaan. Maar dat hij gewoon moest luisteren.
Nu was de man natuurlijk óók heus nog niet vergeten hoe het gesprek de dag ervoor was verlopen, toen híj zijn alledaagse huiselijke onvrede had proberen te uiten en zijn vrouw om er vanaf te zijn bij voorbaat al had gevonden dat hij zich niet zo moest aanstellen. Maar om haar nu meteen met gelijke munt terug te betalen, dat vond hij dan ook weer zoiets. Hij kon misschien beter het goede voorbeeld geven, als emotioneel gevorderde en positief ingestelde man. Dus luisterde hij geduldig, belangstellend en meelevend naar wat zijn vrouw dan allemaal dwars zat.
Dat ze, zodra ze wakker werd, lijstjes lag te maken. Somde ze verder op. En dingen niet lag te vergeten.
Hoe ze voor het eind van het jaar nog stapels rapporten en verslagen moest lezen en doorgronden en tot plannen moest verwerken. En in roosters in moest passen. Dat allerlei informatie nog ontbrak en dat dat dus nooit allemaal kon lukken. Dat ze daarnaast ook nog gewoon voor de klas moest staan.
De man knikte en schudde en humde invoelend en begrijpend, precies zoals dat van hem verwacht werd. Maar omdat hij nou eenmaal een man was, en heus niet om wraak te nemen voor de dag ervoor, kon de man het uiteindelijk ook niet laten om, ná al het inlevend gehum en geja en genee en genou, met een idee te komen. Een soort van oplossing, voor één van haar zorgen.
Oeps.
Hij probeerde zijn machotong nog af te bijten maar hij was nét te laat. Hij had het al gezegd.
En in plaats van hem nou genadeloos met zijn botte, zelfingenomen, typisch mannelijke, gevoelloze testosterongelul om de oren te slaan, nam zijn vrouw zich voor zijn idee eens met haar collega’s te bespreken.
Dus de man begreep er weer eens helemaal niks meer van.

21-6-09

Metero
Dat hij zich de laatste tijd een beetje minnetjes voelde, klaagde de man tegen zijn vrouw.
Een beetje uit balans.
Dát, meende hij, was nou één van de voordelen van het huismanschap: dat je je huishoudelijke frustraties en gevoelens van onduidelijke onvrede dus onbekommerd breeduit met je vróuw kon delen. Een vrouw! Van oudsher dé vanzelfsprekende én natuurlijke want genetisch bevoordeelde expert op emotioneel en spiritueel gebied.
Waar een collega-huisvrouw er bij haar mannelijke kostwinner natuurlijk maar bekaaid van afkwam. Want díe lúisterde niet. Het carrièrezwijn. Díe kwam meteen met een dooddoener. Of nog erger: een oplossing. Die begreep niet dat het juist om het klágen ging. Het stoom afblazen. En dat daar nou gewoon eens iemand naar luisterde. Zodat je je óók eens serieus genomen voelde. En het gevoel kreeg dat je bestond.
Mannen begrepen dat niet.
Vrouwen wel.
Vrouwen konden véél beter met gevoelens overweg, dat wist iedereen. En zo stond het trouwens ook in alle bladen.
Dat hij de laatste tijd dus zo het gevoel had dat het er allemaal niet toe deed, wat hij wel deed of niet deed. Maakte de man zich monkelend verder op zijn hart eens even lekker te luchten en zich in het warme bad van het vrouwelijk begrip te laten glijden.
Dat hij zich zo margináál voelde.
Hij dacht aan zijn dagen die in de aanloop naar de grote vakantie vakkundig in piepkleine en onbruikbare stukjes werden gehakt, door de school van zijn jongens, waar altijd wel weer een ochtend of een middag op hem gerekend werd, als betrokken vader. Aan alle klussen en projekten waar hij op die manier dus nóóit aan toekwam, en die de laatste tijd dan ook helemáál nooit verder kwamen dan een armoedig beginnetje. En het dagelijks gevoel dat hij weliswaar de godganse dag van hot naar her had gereest en gesjouwd maar eigenlijk geen reet had gedáán.
Dat hij zich niet zo moest aanstellen, vond zijn vrouw, rúim voordat hij zijn litanie was begonnen.
Dát het op wereldschaal natuurlijk ook helemaal niks uitmaakte wat hij deed of niet deed. Maar dat dat voor haar net zo goed gold en verder voor iederéén! Dus waarom niet voor hem?
Waarmee het onderwerp wat háár betreft, zo hoorde de man aan haar kribbige toon, al weer véél te lang ter tafel was geweest.
En de man begreep het. Vrouwen hebben het gráág, veel en uitgebreid, en deskundig over gevoelens. Maar wél graag hun éigen gevoelens.

10-6-09

Vrijheid van geen meningsuiting
De man zat op het station en wachtte op een trein die volgens een zojuist vriendelijk maar beslist omgeroepen bericht voorlopig niet zou komen. Naast hem op het bankje slaakte een man een diepe en schampere zucht, gooide zijn armen in de lucht, liet ze kletsend weer op zijn trainingsbroek vallen en schudde opzichtig zijn kortgeschoren hoofd. Het was een nogal forsgebouwde man. Waarschijnlijk, dacht de man, zou hij ook nog wel ergens een flinke tattoo hebben, maar dat kon hij zo snel niet zien. Het was kortom niet direct het soort man waar hij normaalgesproken snel een praatje mee aan zou knopen, maar ach.. nood brak wetten, én leerde bidden.. je moest toch wat nietwaar? En de trein kwam voorlopig niet, dus dat schiep een band.
Dat het weer een mooie boel was, opende de man het praatje waarmee ze dan samen de tijd maar door moesten zien te komen.
De forsgebouwde man beaamde dit met een kort geluid dat zowel instemming als afkeuring uitdrukte, en keek bedachtzaam naar het andere spoor, waar wél een trein op vertrekken stond. Oók met een flinke vertraging weliswaar, maar wél in het hier en vooral ook het nu.
Dat hij natuurlijk ook gewoon naar Den Haag kon gaan, mijmerde de forsgebouwde man hardop, want daar ging de trein op het andere spoor naar toe.
Dat hij daar namelijk altijd gewoond had, in Den Haag, ging hij op gemoedelijke toon verder en legde aldus, toch wel een beetje tot opluchting van de man, zelf ook van oorsprong Hagenaar, voor úren potentiële gespreksstof op tafel.
Maar dat hij er was vertrokken omdat hij niet van bruinen hield, maakte de forsgebouwde man het verhaal af. Vooral aan de ui was goed te horen dat hij inderdaad uit Den Haag kwam.
Dus daar zat de man. Binnen een halve minuut en twee zinnen was zijn goedbedoelde praatje vastgelopen in een dilemma. Zijn gelegenheidsgesprekspartner was de nieuwe vrijheid van meningsuiting toegedaan. Waarin je mocht zeggen wat je dacht, zonder dat je per se hoefde na te denken over wát je dan ging zeggen.
En de man kon daar natuurlijk best zíjn mening tegenover zetten, die wat genuanceerder lag, maar op één of andere manier had hij het idee dat hij dat maar beter niet kon doen. Zo zat de nieuwe vrijheid van meningsuiting nou eenmaal niet in elkaar. En om er nou níets tegenover te zetten en evengoed een gezellig praatje over Den Haag te gaan zitten hebben, dat was óók weer zoiets.
Er restte hem niets dan ongemakkelijke stilte.
En de trein zou voorlopig niet komen.

9-6-09

Oh oh
Zonder zijn gezin was de man voor een weekendje naar zijn geboortestad getrokken. Den Haag. ’s Gravenhage. De stad waar hij zijn hele leven gewoond had. De stad waar hij nu drie jaar niet meer woonde.
Om vrienden te bezoeken, uit eten te gaan, een wijntje te drinken en bij te kletsen.
Een filmpje te pikken.
En op een geleende fiets had hij urenlang met zijn bol in de zon langs bekende straten en pleinen gereden. Park en Hout doorkruist. Duinen en strand bezocht. Koffie op Kijkduin, een haring op Scheveningen, een biertje op de Grote Markt. Een bezoek aan de Bijenkorf.
En het was niet dat hij heimwee had, dat niet, want de enorme drukte, het gekrioel en het voortdurend geraas waren hem al snel weer genoeg geweest, maar het had hem verbaasd hoe thuis hij zich evengoed nog voelde. Hoe makkelijk hij zich voegde. Hoe vanzelfsprekend het was, dat hij er was.
Dus zó hij iets wás, had de man in stijl gedacht, was hij misschien toch meer een Hagenaar dan hij zelf had gedacht.

5-6-09

Meer onbewusteloos
En, als hij nog even op de Hoge Veluwse witte fietsen terug mocht komen, het werkte dus ook nog, zo’n achteloos vestje over het stuur. Een zogenaamd vergeten jasje onder de snelbinder, een tasje of een flesje water. Want terugkomend uit het museum besloot de man uiteraard opstandig natúúrlijk júist zo’n groepje aan elkaar vastgeëlastiekte fietsen te nemen, voor de terugweg.
Húp, riep hij, net als zijn vader net iets te hard zodat iedereen het kon horen.
Lósmaken die handel! Jasjes, vestjes en tasjes in de berm en fietsen maar, tierde hij nog even door.
Maar vóór hij de daad opzichtig bij het woord kon voegen had zijn vrouw al sussend besloten dat dat dus niet kón.
Dat er toch nog genoeg ándere fietsen waren.
En dat dat asociaal zou zijn.
Mopperend en sputterend liet de man zich voor de lieve vrede dan maar meevoeren om een andere fiets uit te zoeken. Maar toen hij in de auto naar huis voor de zoveelste keer dat irritante radiospotje hoorde dat hem zelfgenoegzaam inpeperde dat hij, samen met de spreker en de rest van het volk, onbewust steeds asocialer werd, had hij meteen alweer spijt als haren op zijn hoofd.

3-6-09

Onbewusteloos
Met het hele gezin waren ze een dagje naar De Hoge Veluwe getrokken, met het mooie weer, de man en zijn vrouw. Op één of andere manier was de afgelopen week Vincent van Gogh ter sprake gekomen, aan tafel, en dat hadden zijn jongens wel een interessant verhaal gevonden. Met dat oor.
Brrr. Wie dóet dat nou? Griezelden ze gezellig in koor.
De man had er meteen aanmoedigend en opvoedkundig verantwoord boeken bijgehaald en plaatjes laten zien, er als mede-kunstenaar zijn zegje over gedaan en zo was het idee ontstaan ze maar eens mee te nemen naar het Kröller Müller. Een uitstekend museum voor de ongeoefende museumgangers die zijn jongens waren.
Ze zouden dan na de lange zit in de auto eerst een stukje door het park kunnen fietsen, dan de beeldentuin en het beeldenbos bezoeken, waar de aandacht nog niet zo devoot hoefde te zijn, om eenmaal volledig uitgeraasd en omgekocht met een ijsje in alle rust af te sluiten met een aandachtig half uurtje Vincent.
Zo was het bedacht en zo was het gelopen.
Zijn jongens hadden een geweldige dag gehad, hadden vrolijk rondgeklauterd op de daartoe geëigende beelden in het bos, hadden hun voor- en afkeuren geformuleerd en zich van alles laten vertellen over kunst in het algemeen en Vincent in het bijzonder.
Ook de witte fietsen, die iedereen die ze nodig had zomaar overal kon pakken om van hier naar daar en weer terug te rijden, en waar papa al glimmend van plaatsvervangende trots over verteld had, dat dat dus kón, als kunst- en natuurliefhebbers onder elkaar, hadden indruk gemaakt. Dát hadden ze nou nog eens handig gevonden.
Maar met die witte fietsen, had de man al snel geconstateerd, was iets vreemds aan de hand. Iets dat hij zich van eerdere keren niet kon herinneren. Was hij nou zijn laatste restje idealistische onbevangenheid verloren? Of was Holland in de tussentijd nóg smaller geworden?
Op een groot deel van de fietsen buiten het museum was namelijk iets achtergebleven. Een flesje water onder de snelbinder, of een tas, een vestje over het stuur, een quasi achteloos jasje.
Dat was geen toeval, voelde de man aan zijn water, dat was niet uit artistiekerige verstrooidheid. Verderop hadden mensen het nog bonter gemaakt en waren groepjes fietsen voor de zekerheid ook nog met lange elastieken aan elkaar vastgebonden.
Om te voorkomen dat iemand anders de fietsen mee zou nemen, begrepen nu ook zijn jongens, blazend van verontwaardiging. Zelfs waren er fietsen ijskoud op slot gezet met van huis meegenomen kabelsloten.
En dat hadden ze eerst nog het ergst gevonden. Dat je van huis ging met een kabelslot in je tas om op de Hoge Veluwe een witte fiets aan het hek vast te zetten. Kón het benepener?
Maar later had de man, die zich er natuurlijk alweer úren aan had lopen ergeren, bedacht dat de vestjes- en jasjesmensen eigenlijk nog erger waren. Met een kabelslot liet je tenminste nog openlijk zien dat je schijt aan de anderen had. Met een vestje of een jasje deed je een beroep op het fatsoen van ánderen om je eigen onfatsoenlijke zin te krijgen.