|
|
weblog
archief april 2009
terug naar het bewijs »
23-4-09
Oude
gewoonte
Zijn dochter was natuurlijk al lang en breed de deur uit maar toen zij nog
op de basisschool zat, in de grote boze en drukke stad was dat nog, had
hij haar altijd van en naar school gehaald en gebracht. Iedere dag dat zij
bij hem was. Met zijn jongens deed hij hetzelfde. Oók nu ze op het
platteland woonden en óók nu ze eigenlijk wel groot genoeg waren het
zelf af te kunnen. Voor de zekerheid. En de gezelligheid. En zo koesterde
de man het dus wel enigszins geromantiseerde gevoel al bijna twintig jaar
lang dagelijks heen en weer naar school te fietsen. Met, en voor zijn
kroost.
Maar nu hij dan weer een beetje aan het klussen was geslagen had het hem
wel handig geleken zijn jongens in elk geval alleen naar húis te laten
rijden. Zoals gezegd: dat konden ze best en de paar keer dat ze het eerder
geoefend hadden, hadden ze het reuze stoer gevonden dus hij deed ze er
waarschijnlijk nog een plezier mee ook. En loslaten hoorde er nou eenmaal
bij.
Een keer of twee had hij dat nu dus zo gedaan en hém was het goed
bevallen. Zo hoefde hij tenminste niet om kwart over twee op stel en
sprong zijn gereedschap neer te gooien en op één of andere manier was
dat nét het verschil tussen een karweitje afkrijgen of niet. Precies
zoals hij gedacht had.
Waar hij niet op gerekend had was dat zijn jongens het er maar nauwelijks
mee eens waren.
Moeten we nou alwéééér alleen naar huis fietsen, klaagden ze meteen de
tweede dag. Alsof hun vader ze níet al twintig jaar lang zorgzaam iedere
dag wegbracht en weer haalde! De derde dag hadden ze er zelfs een beetje
smartelijk op aangedrongen dat hij ze nú toch écht weer eens een keertje
uit school moest komen halen.
Nu lag het schuldgevoel bij de man meestal nogal makkelijk voor het
grijpen bovenop de stapel, dus had hij vanochtend dan maar een karweitje
uitgezocht dat hij in een ochtendje wel af zou krijgen, al was het toch
nog weer haasten geworden.
Net op tijd fietste hij het schoolplein op, klaar voor een rijkgevulde
woensdagmiddag. Daar huppelden zijn jongens hem al blij en dankbaar
tegemoet, hun lange manen wapperend op de maat. De man had het niet voor
niets gedaan, hield hij zich tevreden voor.
Maar ze gingen allebei bij een vriendje spelen, jubelden ze hem dwars door
elkaar toe.
Of hij ze dáár dan dus vanmiddag maar wilde komen halen.
En de man had de hele terugweg de tijd zich af te vragen waarom hij híer
nou toch weer was ingetrapt.
22-4-09
Blijven
jongens
Op een bankje in het zonnetje langs de dijk genoten de man en zijn jongens
van een korte pauze. Van het uitzicht en de stilte. Het leven en de dag.
Het was mooi weer, zijn jongens waren een dagje vrij van school en de man
had het een aardig idee gevonden een fietstochtje met ze te maken. Langs
de bollenvelden, die al behoorlijk knal en pimpel begonnen te kleuren. Met
een tas vol appeltjes, gezonde koeken en pakjes drinken uiteraard, die ze
nu, op het bankje in het zonnetje, voor het eerst hadden aangesproken.
Jammer genoeg, had de man al gemerkt, waren zij niet de enigen met een
dagje vrij. En waren zij ook niet de enigen die het een aardig idee hadden
gevonden eens een tochtje langs de dijk te maken. Regelmatig passeerde een
auto, een toerende oldtimer, een clubje zwetende, spugende wielrenners of
een eenzaam doorstappende wandelaar.
Nou vond de man dat helemaal niet zó erg, vrijheid blijheid tenslotte, en
de dijk was van iedereen, maar hij ergerde zich dus wél kapot aan al die
motorrijders, die razend, ronkend en brullend net deden of de dijk helemáál
niet van iedereen was. Maar van hen alléén. Plathangend in de bochten
joegen ze elkaar op topsnelheid na. Alsof alleen hún leven ervan afhing.
Daar kwam net weer een groepje langs. Horen en zien verging de man en zijn
jongens. Minuten later waren de motorrijders al kilometers verderop maar
nog altijd waren ze te horen. Nog altijd verscheurden ze de stilte.
Dat het toch een schande was, gaf de man zijn jongens dan maar wat normen
en waarden mee, dat zo’n stelletje aso’s maar zijn goddelijke gang kon
gaan. Dat voor het plezier van een enkeling de rust tot in de wijde omtrek
voor honderden mensen werd verstoord. Dat het levensgevaarlijk was en dat
ze gewoon wedstrijdje aan het spelen waren en alleen maar met zoveel
mogelijk lawaai zo hard mogelijk over de dijk wilden scheuren.
Héérlijk, lijkt me dat, beaamde zijn jongste zoon zijn gemopper met een
glimlach.
En de man kon zich natuurlijk vergissen, maar hij meende daar toch een
licht provocerende ondertoon in te bespeuren.
15-4-09
De
kat en zijn kloten
Nu al zijn andere activiteiten kennelijk weer eens op dood spoor terecht
waren gekomen, en om zijn daardoor wankelend gevoel van relevantie voor
definitief omvallen te behoeden, had de man besloten zich dán in
vredesnaam maar weer op zijn verbouwing te storten. Die was tenslotte ook
nog lang niet klaar dus daar viel nog héél wat eer mee in te leggen, qua
relevantie.
Meteen na zijn half uurtje leesvaderen op de school van zijn jongens had
hij zijn kluskleren aangetrokken en was voortvarend aan de slag gegaan.
Met de daadkracht waarvan hij hoopte dat die ook zijn stemming zou keren.
Het lastige van klussen in een bewoond huis was natuurlijk wel dat je de
helft van je tijd, of meer nog, kwijt was aan het verschuiven van stoelen,
tafels, dozen lege potten en flessen, de kattenbak, dingen en voorwerpen
en allerlei andere zooi die in de weg stond of niet vies mocht worden, het
verspreiden van oude kranten en het na afloop weer opruimen en
terugschuiven en stofzuigen en schoonmaken. Maar dat, hoewel hij
natuurlijk geen keuze had, nam hij dan maar voor lief. Anders kwam het
tenslotte nooit af. En zijn humeur stond op het spel.
Dus.
De tijd die hem restte had hij vandaag onder meer besteed aan het schuren
en aflakken van een originele paneeldeur, een neo-authentieke deurpost met
veel richeltjes en randjes en een aantal rechttoe rechtaan meters plint.
Geen slecht resultaat, vond de man zelf. Voor het eerst in tijden was hij
weer eens even níet ontevreden.
Heel even maar.
Toen sprong de kat op zijn pasgeschilderde deur.
En zwaaide zijn zoon zijn handdoek tegen de nog natte deurpost.
En had hij vandaag per saldo dus niet veel meer gedaan dan het heen en
weer schuiven van stoelen, tafels en andere zooi die in de weg stond. Het
verspreiden en weer opruimen van oude kranten.
Stofzuigen en schoonmaken.
En wat zijn zojuist nog zo opgeklaarde humeur betreft stond hij opeens
voor een heel nieuwe uitdaging.
8-4-09
Werd
tijd
Zijn jongste zoon kon eigenlijk ook alweer geruime tijd klok kijken en was
inmiddels hardop beginnen te mijmeren over het zelf aanschaffen van een
horloge. Dat leek hem wel stoer, een horloge. En handig bovendien want dan
kon hij altijd precies op tijd thuiskomen, van het buitenspelen.
Nu had de man zijn oudste zoon destijds een horloge cadeau gedaan. Een
echt vader-zoon cadeau, had hij dat altijd gevonden. En nu was zijn
jongste dan dus aan de beurt.
Samen hadden ze het mooiste horloge uit het rek gezocht en zijn jongen had
het zich apetrots om laten gespen, door de verkoopster.
De dagen daarna had hij, zoals dat dan gaat, het hele gezin gedurig op de
hoogte gehouden van de juiste tijd. Had hij van alles willen weten hoelang
dat nog duurde en dat ook gecontroleerd. Hij had opgemeten hoelang het
fietsen was naar school, en weer terug naar huis. Hoelang ze deden over
het boodschappen doen, hoelang ze in de rij moesten staan voor de kassa,
hoe snel hij naar het eind van de straat kon rennen, hoe snel hij naar het
eind van de straat kon fietsen. Hoe snel hij zijn beker melk kon drinken.
Hij had exact twéé minuten zijn tanden gepoetst. En verontwaardigd
geconstateerd dat het zandlopertje, waar hij zich voorheen mee moest
behelpen, daar dus dértig seconden langer over deed.
Hij was inderdaad een aantal keren precíes op tijd thuisgekomen van het
buitenspelen en wist de andere keren tot op de seconde te vertellen
hoeveel te laat hij was.
De tijd had de afgelopen dagen een trotse en vrolijke hoofdrol gespeeld in
zijn jongensleven. En de man had daar van genoten.
Oók, of misschien wel vooral, omdat het weer eens iets was dat precies
verliep zoals hij dat verwachtte.
4-4-09
Kent
ons
In een poging zijn de laatste dagen steeds verder ontsporend humeur een
beetje gunstig te stemmen was de man vanmiddag maar eens even in het
zonnetje gaan staan. In het tuintje voor zijn huis. Met zijn rug naar zijn
hardnekkig ongenoegen. Zijn sluimerende ontevredenheid. Zijn ergerlijk
chagrijn.
Als een dorpeling tegen de vensterbank geleund nam hij kennis van het
langskomend verkeer. Stak groetend de hand op naar bekenden, keek eens een
leuk meisje na, riep een grapje naar de buurvrouw en liet voor de rest de
warme stralen van de lentezon hun heilzame gang maar gaan.
De buurman, die hem daar zo lekker zag staan, kwam hem even gezelschap
houden. Zo in het zonnetje. Zo op de vensterbank.
De buurman die een paar huizen verderop aan het klussen was. En die er
even helemaal doorheen zat. Met de verbouwing en het eeuwige klussen. Dat
er nooit eens iets af was. Dat er wat je ook deed, altijd honderdduizend
andere plannen en voornemens bleven liggen. De permanente tijdelijkheid
van alles. Het besluiteloos geklungel en oeverloos gepruts en het leven in
het algemeen.
Het kwam de man niet onbekend voor.
Opbeurend sprak hij zijn buurman toe. Dat hij het anders moest bekijken.
Positief. Dat een halfleeg glas tenslotte ook halfvol was. En dat een huis
dat nog niet af was van de andere kant bekeken dus misschien al aardig
opschoot. En dat alles ook nog eens het gevolg was van zijn eigen keuze om
het allemaal te doen zoals hij het deed. Dat hij daar dan net zo goed
trots op kon zijn. In plaats van maar blijven twijfelen.
De man vond naderhand dat hij dat goed verwoord had.
Nu hoopte hij alleen maar dat hij er zelf ook naar had geluisterd.
|
|
|