|
|
weblog
archief april 2008
terug naar het bewijs »
29-4-08
Jan S. (niet Smit)
Op andere momenten had hij het trouwens ook wel eens, maar toch
voornamelijk bij het stofzuigen. Het oeverloos loeien van dat apparaat
werkte al op zijn zenuwen, en dat het ding achter iedere stoel- en
tafelpoot bleef haken, over iedere drempel struikelde en telkens verstrikt
raakte in het eigen snoer omdat het nog te stom ontworpen was om daar
overhéén te kunnen rijden, maar wat hem vooral naar zijn humeur greep
was al die troep die hij onderweg tegenkwam. Mijn hemel! Overal lag of
stond wel iets! Boeken, tijdschriften, kranten, in ordeloze stapels.
Speelgoed, knikkers, dozen, uitgetrapte schoenen, klompen, sloffen,
laarzen. Sokken. Pluche beesten. Een hoekvol lampekappen. Vazen met
verlepte bloemen, een jas, of twee, twee schooltassen, plastic zakken met
dingetjes. De post van drie weken terug. Een houten steel voor de schop,
een koffer. En om fatsoenlijk te kunnen stofzuigen, moest hij dat
natuurlijk allemaal oprapen, uitzoeken, opbergen, weggooien, terughangen
of ergens anders leggen. Zo duurde het allemaal weer dríe keer zo lang
als nodig was. Mopperde de man steeds harder. Bah. Wat een vreselijke bénde
was het hier. Wat een zwíjnestal. Wat een huishouden van níks! En dáár
werd hij eigenlijk nog het chagrijnigst van. Dat hij er dus niemand anders
de schuld van kon geven.
25-4-08
De geest van de
trap
Een damesblad, had de man aan de telefoon, dat wilde weten wat zijn
mooiste vadermoment was. Hij vond het eigenlijk nog een moeilijke vraag
ook, vooral om zo even voor de vuist weg te beantwoorden. Want wat moest
je zeggen? Welk moment pikte hij eruit? En van welk van zijn drie
kinderen? De geboorte van de eerste? Het eerste lachje van de tweede? Het
tweede woordje van de derde? Het eerste stapje, het eerste tandje, het
eerste tandje eruit? Prachtige momenten allemaal natuurlijk, zeker, maar
goed.. zo waren er nog wel meer. Zwemdiploma’s, toneelvoorstellingen,
voor het eerst alleen op de fiets. Middelbare school diploma,
judowedstrijd, de eerste zelfgemaakte sinterklaassurprise. Oók allemaal
momenten waarop het vaderhart zwol van trots, momenten om nooit te
vergeten. Maar daaruit kiezen zou weer tekort doen aan een uitgekomen
leugentje, een gehanepoot briefje vol fouten, of een troostende puberarm
om je heen. Om nog maar te zwijgen van al die doodgewone momenten. Dat je
ze net als altijd naar school fietste, de dagelijkse boodschappen met ze
deed of ze even helemaal zat was. Dat ze op de bank vol overgave een
stripboek zaten te spellen, dat ze samen de tafel dekten, of iets
giechelig geheimzinnigs. Hoe ze van een ijsje genoten. En zo wist de man
eigenlijk pas ver ná het telefoongesprek wat hij had moeten antwoorden.
Dat dát dus het mooiste van het huisvaderschap was. Dat je al die
doodgewone momenten óók meemaakte. En voor geen goud zou willen missen.
24-4-08
Niet helemaal
De chaotische uurtjes vrij keten op de middelbare school daargelaten had
de man vroeger als kind nooit muziekles gehad. Op latere leeftijd had hij
het dan nog wel een paar jaartjes geprobeerd, op het accordeon, maar was
er toen al vrij snel teleurgesteld achtergekomen dat het daar nu toch
eigenlijk wel te laat voor was: meer dan goedbedoeld gebroddel en gehakkel
zou het nooit meer worden. En omdat hij dat nu achteraf dus jammer vond,
een gebrek in zijn opvoeding, had hij zich voorgenomen dat dat met zijn
eigen kinderen anders zou gaan. Bij zijn dochter was dat, jaren geleden
alweer, dan wel jammerlijk mislukt - die had uit goedopgevoede beleefdheid
tegenover haar vader en de bevriende lerares nooit echt hardop durven
protesteren, tegen het blokfluitregime, maar was met overduidelijke
lichaamstaal en mimiek tenslotte toch vrij snel op het punt gekomen dat
zowel de bevriende lerares als haar vader de hopeloosheid van de missie
inzagen - maar dat hoefde natuurlijk nog niet te betekenen dat hij het met
zijn jongens niet nóg eens zou proberen. Maar dan beter. Al waren de
voortekenen niet heel erg gunstig. Wanneer het woord muziekles viel,
trokken zijn jongens met veel overtuiging gezichten als oorwurmen,
gebruikten hun hele arsenaal aan afwerende houdingen en gebaren en durfden
zij bovendien, goedopgevoed of niet, weldegelijk luid en duidelijk te
protesteren en was de stemming aan tafel meestal voor langere tijd
bedorven. Maar, zo redeneerde de man, dat was een kwestie van onbekend
maakt onbemind. Als ze er eenmaal aan begonnen waren, zouden ze het vast
gaan waarderen. En anders op latere leeftijd wel. Vandaar dat hij zijn
jongens vanmiddag vastberaden meenam naar een open les van de
muziekschool. Daar fietsten ze achter hem aan, op hun aller-állerlangzaamst.
Daar zaten ze, voor de muziekschool, te wachten tot het begon. De armen
onwillig gekruist en met bokkige koppen op onweer tussen opgetrokken
schouders. Blikken die niet konden doden. Eén en al: wij wíllen niet op
muziekles. Uit toch een beetje schuldgevoel, en omdat het hem op deze
manier voor de muzieklerares nou ook niet direct een aanwinst leek,
probeerde de man nog één keer zijn jongens wat op te klaren. Nog één
keer legde hij ze voor de zoveelste keer uit dat het een próefles was, om
te kijken hoe het er aan toe ging op de muziekschool, om te kijken wat er
dan zoal gedaan werd, dat ze het misschien nog wel eens leuk zouden
vinden, omdat er tenslotte ook vriendjes opzaten die het allemaal leuk
vonden, en dat ze niet konden wéten wat ze ervan vonden als ze het niet
eerst geprobéérd hadden. Of ze dan, wanneer ze het geprobeerd hadden, níet
op muziekles hoefden, zag de man zijn oudste zoon een hoopvol piepklein
beetje ontdooien. En zó graag wilde de man blije gezichten zien, dat hij
er bíjna was ingestonken. Bíjna.
21-4-08
Vrijheid van
tuinonderhoud
Zondagmiddag was het, en lente. Een ideale combinatie voor in de nieuwe
achtertuin, had de man zo gedacht. Lekker met een boekje in de zon aan
zijn eigen waterkant zitten, met een biertje. Van de rust genieten. En het
kabbelend slootje. Het fluiten van de vogels en het ruisen van de wind in
het opkomend riet. Ja! Dát had de man gedacht! Want in alle omringende
achtertuinen was het natuurlijk óók zondagmiddag en lente. Dus dáár
werden de hogedrukreinigers en de electrische grasmaaiers tevoorschijn
gehaald. De heggensnoeiers, de bladblowers, de hakselaars en joost mag
weten welk lawaaiierig burgermansspeelgoed er nog meer in de aanbieding
was geweest bij de bouwmarkt voor de onderhoudsarme vinextuin. De man had
zijn boek nog niet opengeslagen, zijn biertje stond nog onaangeroerd, hij
zát eigenlijk nog niet eens of daar werd zijn dierbare rust al aan
stukken gebromd en gezoemd en geloeid en gerateld. Hoe onderhoudsarmer de
tuin, hoe meer lawaai er vandaan kwam. Het was niet lang te harden. Het
was zelfs geen minúút langer te harden. Stampvoetend verliet de man zijn
tuin, met zijn boekje en zijn biertje en zijn rust. Luidkeels mopperend en
monkelend. Niemand die hem hoorde, uiteraard.
17-4-08
Pizza
Vandaag hoefde de man níet te koken. Hij werd door zijn dochter op een
etentje getrakteerd, in haar studentenstad, en zijn gezin moest het maar
een nachtje zonder hem stellen. Leuk, vond de man dat, dat zijn dochter
dat deed. Hijzelf zou er op die leeftijd niet over gepiekerd hebben, en
nog steeds niet, maar dat was een ander verhaal. Zijn dochter deed het
wel. En dat hij daardoor vanavond zelf niet hoefde koken, was mooi
meegenomen. Wel had hij, zoals hij vond dat een goed huisvader betaamde, vóór
hij vertrok nog even in de koelkast gekeken en wat boodschapjes gedaan,
zodat zijn vrouw iets te koken in huis zou hebben, vanavond. Op tafel had
hij, een beetje pesterig, een briefje neergelegd, met het menu van
vanavond. Zíjn persoonlijke versie van 'je pizza ligt in de diepvries,
oven op 200, vergeet het plastic er niet af te halen'. Niet dat zoiets
nodig was bij zijn vrouw, die redde zich gerust. Die ging, dat wist hij nu
al, met de jongens naar de snackbar. Lekker patat eten omdat papa er niet
was. Toch gaven de boodschapjes en het briefje de man een dus op niets
gebaseerd maar warm gevoel van onmisbaarheid.
15-4-08
Das weib
Zo af en toe kwam het voor dat zijn vrouw zich in vragende pose voor hem
opstelde en hem vroeg of dit nog kón. Deze jurk, dit rokje, deze broek of
dit truitje, bedoelde ze dan. Of ze daar niet te dik voor was geworden, of
te oud, of te wist de man veel wat. Een vraag waar hij het beste antwoord
nog altijd niet op gevonden had. Want mócht de man al vinden dat het echt
niet meer kon, dat zijn vrouw hier inderdaad te dik, te oud of te wat dan
ook voor was geworden, dan zou hij zich wel drie keer of vaker nog
bedenken vóór hij haar dat zou zeggen. Zulke dingen zéi je nou eenmaal
niet ongestraft tegen je vrouw, ook niet als ze er zelf om vroeg. Nou hóefde
de man dat gelukkig ook nooit, want als hij zijn vrouw dan zo eens
aandachtig bekeek, in dat mooie strakke jurkje of rokje of truitje, in die
aanlokkelijk vragende pose, dan zag hij weer eens goed wat hij natuurlijk
allang zonder te kijken wist: wat hád hij toch een mooie vrouw! En dat
zei hij dan maar weer eens tegen haar: wat heb ik toch een móóie vrouw!
En om te laten zien dat hij méénde wat hij zei, pakte hij haar lekker
beet, drukte haar tegen zich aan, kneep liefdevol in haar heerlijke billen
en gromde in haar warme halsje. Toch was dat blijkbaar ook het goede
antwoord niet want al reageerde zijn vrouw nou ook weer niet ongevleid op
zijn mannelijke goedkeuring, ze ging zich tóch maar even verkleden. Omdat
ze zich in de jurk, het rokje, het truitje niet gemakkelijk voelde.
14-4-08
Koka
Zelf wás de man niet zo van het sporten. Fietsen en wandelen deed hij
graag, maar nooit zo snel of zo ver of zo hard mogelijk. Of beter, sneller
en harder dan een ander, of dan de vorige keer. Rustig aan, was zijn
motto, dan brak zijn lijntje niet. Het moest vooral wél leuk blijven.
Maar omdat sport er nou eenmaal óók bijhoorde, bij de opvoeding, zaten
zijn jongens alweer een tijdje op judo. Dat leek de man van alle sporten
voor zijn jongens het meest geschikt. Een belééfde sport, leek hem dat.
Die voorzag in de onuitroeibare jongetjesbehoefte elkaar omver te trekken
en te duwen en te sjorren en te kijken wie de sterkste was, maar waar ook
ruime aandacht was voor wederzijds respect, en zelfbeheersing. En zo had
het ook uitgepakt. Met veel enthousiasme leefden zijn jongens zich iedere
maandagmiddag uit op de judomat en zolang ze niet met elkaar hoefden te
judoën was het één en al gemoedelijke sportiviteit en spelplezier. Dus
toen er een week of wat geleden sprake was van een toernooi, leek de man
dat misschien ook wel iets voor zijn zonen. Een klein béétje competitie,
dat kon natuurlijk geen kwaad. Dat kon nog best eens leuk zijn. Zijn
oudste zoon was dat helemáál niet met hem eens en viel op geen enkele
manier te verleiden, maar zijn jongste was er meteen wel voor in, die zag
zich al met een glimmende beker thuiskomen, en zo vertrokken zijn vrouw en
de man zondagochtend in alle vroegte met hun jongens naar de sportzaal. De
jongste hadden ze in de auto nog maar eens uitgebreid op het hart gedrukt
dat het natuurlijk niet om het winnen ging maar vooral om het plezier, wat
hij braaf maar ook een tikkeltje ongeduldig beaamde, en van de oudste
hoopten ze half hardop dat die, als hij eenmaal een keer gezien had hoe
gezellig het er dan allemaal aan toe ging op zo'n judotoernooi, de
volgende keer ook gewoon mee zou doen, waarin hij zijn ouders nou niet
meteen wilde teleurstellen maar waarover hij duidelijk het zijne dacht.
Vrij snel na het eerste wedstrijdje werd duidelijk dat het misschien toch
níet zo gezellig zou gaan worden. Dat het bij nader inzien wel degelijk
om het winnen ging. Niet alleen bij de meeste andere judokaatjes, die zich
veel fanatieker en hardhandiger in de wedstrijd stortten dan waar zijn
jongste zoon op berekend was, maar vooral ook bij de vaders en de moeders
langs de mat. Met verbeten en roodaangelopen koppen schreeuwden die hun
kinderen toe dat ze hun man moesten gríjpen, néérleggen, plátgooien en
vásthouden! Dóórgaan! Ínzetten! Wínnen! Met afgrijzen en verbazing
zag de man dat waar híj zijn zoon met vaderlijke ontroering en trots
dapper zijn schutterige best zag staan doen, andere vaders zich maar nét
konden inhouden om zich niet zélf brullend en wel op het tegenstandertje
van hun zoon te storten. Moeders die krijsend van verontwaardiging hun
gelijk kwamen halen bij een scheidsrechter van misschien net veertien jaar
oud die in zijn zenuwen een verkeerde beslissing nam. Kinderen die met
grote angstogen de boze blikken van hun ouders zochten of afwachtten. Nee,
hier stond duidelijk véél meer op het spel dan alleen wat onschuldig
plezier. Zijn oudste zoon had het ook snel gezien en kondigde vastbesloten
aan dat hij hier dus nóóit aan mee ging doen. En toen zijn jongste na
vier wedstrijdjes snikkend kwam melden dat hij naar huis wilde, had de man
nog wel even iets gemompeld over volhouden en afmaken en a en b zeggen,
maar dat was enkel voor de vorm. Daar méénde hij helemaal níks van. Natúúrlijk
gingen ze lekker met zijn allen naar huis. Een mooie wandeling maken, in
de lentezon. Opgelucht verloren gegaan voor de wedstrijdsport.
11-4-08
De geest
Al jaren liep de man regelmatig met het idee dat hij ook wel eens iets
anders zou willen, met het leven. Iets méér. Een boekje schrijven
bijvoorbeeld. Of.. nou.. één? Wel twintig! Ha! Ideeën en plannen
genoeg! Beginnetjes, opzetjes en half-afgemaakte hoofdstukken, versjes en
illustraties ook trouwens, want met iedere zevende volle maan kreeg hij
opnieuw de geest en zette zich dan meteen de volgende dag vol geestdrift
aan het werk. Meestal aan weer iets nieuws. Tot er ook dit keer iets
tussenkwam. Iets groots en ongenaakbaars bijvoorbeeld, iets betaalds of nú
even belangrijkers, maar net zo goed en misschien zelfs wel vaker iets
hopeloos onbenulligs. Dan vond de man zichzelf na een tijdje weer terug
boven de afwas en de strijkbout, op weg naar school en supermarkt,
verwikkeld in vrijwilligerswerk of midden in een omvangrijke verbouwing en
vroeg zich af wat er toch met al zijn plannen en ambities gebeurd was. En
telde de volle manen. Zo leidde dat al jaren tot niets anders dan ideeën,
plannen en beginnetjes. Half-afgemaakte hoofdstukken, versjes en
illustraties. Om daar verandering in te brengen had de man sinds kort
zogenaamde schrijfdagen voor zichzelf ingesteld. Dagen waarin hij dus
niets anders hoefde, tussen het brengen en halen der kinderen, dan
schrijven. En creëren. Dagen waarin hij zijn drang zonder schroom de
vrije teugel kon geven. Vandaag was zo'n dag. Dus daar zat de man, met
zijn drang. Achter het zoemend beeldscherm. Al zijn plannen en ideeën en
projekten lonkten, en wachtten ademloos op wat komen zou. Maar de man werd
opeens overvallen door de vraag of het nou eigenlijk niet een klein beetje
flauwekul was om zich hier aan zoiets váágs als een bóek te gaan zitten
wijden, waar natuurlijk ook nog eens helemaal níemand op zat te wachten,
terwijl er toch in elk geval ook hóógnodig eens gestofzuigd en gedweild
moest worden, schoongemaakt en gepoetst, er nog een wasje te vouwen stond
en een afwas op het aanrecht. Om van de alweer een tijdje stilliggende
verbouwing nog maar te zwijgen. En hoe kan het ook anders, in de verte
meende hij de stem van zijn moeder te herkennen.
7-4-08
<10
Negen, was zijn oudste zoon. Een tijdje alweer, maar nog lang geen tien,
geen tiener nog, zijn jongetje. Toch hing het al wel in de lucht, merkte
de man steeds vaker. En niet alleen aan zijn al maar groter en ontroerend
hoekiger wordend jongenslijf. Of zijn gezicht, dat de tiener steeds meer
liet doorschemeren, zijn af en toe wijze blikken. Steeds vaker ook ging
zijn kop in de wind. Zijn hakken in het zand en zijn kont tegen de krib.
Nu werd hij niet voor niets al van jongs af aan de moppersmurf genoemd, de
man was wel íets gewend, maar de laatste tijd was het om steeds futieler
redenen dat zijn jongen briesend de kamer uit stampvoette om op de wc, in
de badkamer, zijn eigen kamertje, het schuurtje of de tuin luidkeels aan
de wereld te verkondigen dat hij nu dus bóós was omdat die stómme papa
zijn héle dag weer eens had verpést en dat hij hem dan ook nóóit meer
wilde zien en dat hij ook nóóit meer binnen, buiten, naar boven of
beneden kwam, al naar gelang waar hij dan heen was gestampvoet. Ook
vandaag, na de judoles, verliet hij om zo goed als niets razend en tierend
de kleedkamer dat hij ook áltijd óveral de schuld van kreeg, van zijn stómme
vader. Verbaasd werd hij nagekeken door zijn vriendjes. Een vriendelijke
moeder wierp de man een meelevende blik toe. Of de puberteit ook eerder
was áfgelopen, als hij zo vroeg al begon, vroeg de man zich hardop af,
ook om zich een beetje een houding te geven. De vriendelijke moeder hielp
het hem hopen. En de man had er óók een hard hoofd in.
1-4-08
Vaders wil
Hij had het van tevoren kunnen weten natuurlijk, maar de man was er weer
eens ingetrapt. Binnenkort was het fancy fair op de school van zijn
jongens, fancy fair op de school van zijn vrouw én fancy fair in het hele
land, dus dat waren dríe rommelmarkten op rij. Zijn vrouw was van dit
vooruitzicht al enige weken in een wat hogere versnelling geraakt waar het
ging om het verzamelen van waardeloze en afgedankte rommel, namens hun
jongens, want die konden die rotzooi dan mooi op de fancy fair verkopen om
van de opbrengsten andermans waardeloze en afgedankte rommel weer op te
kopen, voor volgend jaar vast. Het is duidelijk, voor de man hóefde het
allemaal niet zo nodig. Hij bleef dan ook zo on-enthousiast als gepast was
voor zich uit kijken toen vrienden hen na een verhuizing wat spulletjes
aanboden die ze over hadden, voor de rommelmarkt. Mwah, neu, och,
probeerde de man het onvermijdelijke te keren maar zijn vrouw had de dozen
al in de auto gezet. Op een hele grote pluche wasbeer na. Die zat de hele
terugweg naar huis klemvast verstrengeld in de genadeloze omhelzing van
zijn oudste zoon, die op zijn beurt weer met jaloers-verliefde blikken
werd gadegeslagen door zijn broer. De man deed net of hij niets hoorde van
de tweestemmige lofzang op het pluche gevaarte en of hij er net zo stellig
van overtuigd was als zijn vrouw beweerde dat de hele grote wasbeer thuis
in een doos voor de fancy fair zou verdwijnen, maar de nattigheid voelde
hij natuurlijk wel. Over de list waarmee hij wat komen ging zou pareren
had hij dan ook al even na kunnen denken: alléén als zijn jongens íeder
tíen andere knuffels uit hun áchterlijke hoeveelheden aan de doos zouden
afstaan, mocht de hele grote wasbeer blijven. Dus toen zijn jongens de
volgende ochtend in grote eensgezindheid en stralend van geluk een
piepklein pluche stapeltje kwamen laten zien van inderdaad de twintig
aller-aller-aller-aller-állerkleinste en onooglijkste knuffeltjes die ze
in huis hadden, samen ter grootte van nog niet eens de voorpoot van de
hele grote wasbeer, kon papa niet anders dan brommend zijn zegen geven.
Tegen de letter van zijn eigen wet kon hij niet op.
|
|
|