weblog archief oktober 2007                        terug naar het bewijs »

24-10-07

Aan het werk!
Dat moeders de laatste tijd weer zo hoognodig méér aan het werk moesten, van de overheid en de krant en elkaar, ach, daar trok de man zich eigenlijk niet zoveel van aan, dacht hij altijd. Hij was tenslotte een vader, en die hoefden dat niet, meer werken. Die moesten juist mínder werken. Die moesten juist meer zórgen. En daar trok hij zich óók maar niks van aan want minder werken dan hij deed, dat kon bijna niet, en zorgen deed hij echt wel genoeg. Al 21 jaar aan één stuk door, dankuwel. Dus wie deed hem wat, de man? Niet de overheid en niet de krant in elk geval. En zijn vrouw vond het allemaal prima, zolang ze mocht blijven werken, níet hoefde te klussen en de afwas mocht laten staan. Wat de man dan dus weer best vond. Zo was eigenlijk iedereen een hele tijd dik tevreden geweest. En nu had de man toch zomaar opeens weer een betaalde opdracht aangenomen, vorige week. Hij was er zelf van geschrokken want eigenlijk had hij nee willen zeggen. Wat hij dus niet gedaan had. Liet hij zich dan verdorie tóch op zijn kop zitten? Door de betaald-werk-politie? Voelde hij zich misschien toch financieel afhankelijk van zijn vrouw? Tekortschieten als man, zonder inkomen? Had hij zich nu toch laten opjutten, dat hij ook zijn financiële steentje bij moest dragen aan het gezamenlijk huishouden en de economie? Wie weet..  Misschien.. Al was de man ook niet zo goed in nee zeggen. In elk geval had hij nu de opdracht en moest hij aan het werk. Zichzelf ontwikkelen en ontplooien. Maatschappelijk relevant worden. Zelfrespect opbouwen. Al had hij al genoeg te doen natuurlijk, met de verbouwing, de boodschappen, de was en de afwas, het eten op tafel. De jongens van en naar school en vriendjes mee naar huis. Als leesvader en hulpouder. En hij had de papieren nog niet binnen, gistermiddag, of zijn oudste zoon begon vervelend te hoesten. Een blaffend hoestje dat in de loop van de avond almaar erger werd, met hoofdpijn erbij, en gloeiende wangen, en morgen maar een dagje thuis. En volgende week, kwam de man vandaag te weten, vlak voor zijn deadline, hadden zijn jongens twéé vólle dágen vríj van schóól. Studiedagen voor de juffen en de meesters! En de man verklaarde zichzelf voor gek. Voor hartstikke gek. In stilte, dat wel.

17-10-07

Fuk Pink
Op weg naar het ziekenhuis voor alweer een spannende en verontrustende uitslag, liepen zijn vrouw en de man langs een poster van Pink Ribbon. De glossy. En de organisatie die aandacht wil vragen voor borstkanker, en haar gevolgen. Op de poster stond een naakte vrouw, zoals op bijna alle posters trouwens. Haar stevige ronde borst kwam bijna omhoog van het papier. Het was een mooie borst, met een aanlokkelijke tepel. Voor haar andere borst hield de naakte vrouw het tijdschrift omhoog dat aandacht wil vragen voor borstkanker, en haar gevolgen. Achter het tijdschrift zat, zoveel was nog wel te zien, een tweede stevige ronde borst. Net zo mooi waarschijnlijk. Net zo aanlokkelijk. En met zijn tweeën dubbel zo mooi. Zijn vrouw en de man zagen het allebei, maar zeiden er niets over tegen elkaar. Stevig gearmd liepen ze verder. En inderdaad, hun aandacht was wel weer even bij de gevreesde ziekte. En vooral bij haar gevolgen.

15-10-07

Volwassen
En zo had de man dus opeens een volwassen dochter. Eénentwintig jaar was zij geworden, deze week. De jaren des verstands had zij zonder kleerscheuren bereikt, en dat was een bescheiden feestje waard. Ze vierde het bij haar moeder thuis, zo had ze besloten, want haar eigen studentenflat was daar te klein voor en het droomhuis van haar vader was té veel een bouwput, daar wilde ze haar gasten niet ontvangen en de man zag daar het punt wel van. Het was, had hij gevat gedacht, een volwassen beslissing, van zijn dochter. En zoals dat gaat op verjaardagen waarop kleine meisjes groot worden, boven de verjaardagstaart, bij het bescheiden feestgedruis en de rosé dwaalden zijn gedachten onwillekeurig af naar verjaarspartijtjes uit het verleden. Kleurrijke en veelbesproken feestjes waren dat altijd geweest. Bewerkelijk ook, met zelfgemaakte poppenkastvoorstellingen, vossenjachten, liedjes, spelletjes, geschminkte gezichten, disco en confetti. Al waren haar ouders gescheiden, zijn dochters feestjes hadden daar in elk geval niet onder geleden. En nu was dat schattige kleine meisje dan dus een volwassen vrouw! Wat ging de tijd toch snel. Hoewel, daar ging de bel voor de eerste visite. Het twaalfjarig zusje van zijn dochter sprong op om de deur open te doen. Zijn eigen volwassen dochter schoot middenin een zin omhoog uit haar stoel, als door een wesp gestoken, achter haar zusje aan de gang in om haar vóór te zijn bij de deur. Hallóóó, snauwde zij hartgrondig beledigd. Ík ben jarig hoor!!

12-10-07

Nachtwerk
Het was gezellig geweest en de man kwam ouderwets laat midden in de nacht pas thuis. Later dan hij dacht dat het was, zoals die dingen gaan. Zachtjes sloop hij naar boven, om niemand wakker te maken, maar dat was tevergeefs: in het echtelijk bed lagen zijn vrouw en zijn oudste zoon hem al op te wachten. Zijn jongen had zich niet zo lekker gevoeld, had een beetje hoofdpijn en was bij zijn moeder gekropen. Lekker warm. Lekker veilig. En ach, dacht de man, dat kon ook wel een keertje, de nacht was nog maar zo kort. Dus dat papa wel in het jongensbed ging slapen, fluisterde hij zijn zoon in het oor, dan kon híj lekker blijven liggen waar hij lag, op papa's plekje in het grote bed. Wat de man nog een slaperig instemmend gemompel opleverde. Zijn vrouw maakte hele andere geluiden, toen hij haar nog welterusten kuste, in plaats van het verwachte en vertrouwde "wazzutgezellig?". Of hij wel wist hoe láát het was? Dat dat toch niet normaal was? Hoeveel zórgen zij zich gemaakt had? Dat hij morgen natuurlijk weer chagrijnig was! En weer dágen zou lopen zeuren over hoe moe hij was! Dus daar lag de man nou. Tussen de knuffels van zijn zoon. Onder een éénpersoons dekbedje. Het was zijn eigen goedbedoeld idee geweest, maar toch lag hij opeens op het strafbankje. Ouderwets laat, midden in de nacht.

10-10-07

No 869
Zijn jongste zoon had zich via de gymjuf aangemeld voor een scholierenveldloop, bij de plaatselijke atletiekvereniging. Waarschijnlijk georganiseerd om leden te winnen, en ach, waarom ook niet. Sinds de judomeester er zomaar mee op was gehouden zocht de man eigenlijk nog een nieuwe sport voor zijn jongens en atletiek was misschien inderdaad wel iets voor de jongste. Die rende nogal graag. Dus daar stond de man op het sportveld, wat onwennig, met zijn jongens. Gelukkig scheen de zon want het was eigenlijk niks voor hem. Hij had zijn zoon het startnummer opgespeld, nummer 869, hem een krentenbol gegeven en nog maar eens op het hart gedrukt niet meteen als een gek te gaan rennen omdat hij dan het einde niet zou halen. Rustig aan beginnen, dat was de truc, leerde de man zijn zoon. En toen maar wat rondgelopen op het terrein. En met glimmende oogjes gekeken naar de tafelvol glimmende bekertjes, bij de finish, voor de snelste drie van iedere leeftijdscategorie. Was zijn jongen die ochtend al zenuwachtig geweest, vooral over de vraag of er wel voor iedereen een prijsje zou zijn, liefst een medaille want dáár deed hij het uiteindelijk voor, nu hij dit zag was hij plotseling ronduit gespannen. Ergens, meende de man te zien, koesterde hij het idee dat hij misschien wel eens zo'n bekertje in de wacht zou kunnen slepen. Zijn grote broer liep hij er tenslotte altijd met enig gemak uit. De man probeerde dat een beetje te temperen en benadrukte opvoedkundig verantwoord dat meedoen natuurlijk het belangrijkste was. Dat het gelukkig mooi weer was en dat er maar drie konden winnen. Van de heleboel. Zijn jongen beaamde het braaf, en dacht er verder het zijne van. Maar toen hij als goede middenmoter hoogrood aangelopen en buiten adem zijn vaantje in ontvangst nam, was hij maar héél even teleurgesteld. Daarna was hij blij met zijn vaantje, en richtte zich alweer op de toekomst. Volgend jaar zou hij wéér meedoen. En dan zouden ze wel eens zien wie de snelste was.

9-10-07

Weg
Een tijdje terug had de man zijn oudste zoon een horloge gegeven. Zijn jongen had net leren klokkijken en de man had het een echt vádercadeau gevonden. De man had een eenvoudig horloge gekozen. Niet zo'n veel te leuk kindergeval met rare wijzers en knallende kleurtjes, maar een serieus klokje met lichtgevende cijfers en een zwartleren bandje. Een echt horloge. Het was wel een dameshorloge geweest, om het een beetje om dat smalle jongenspolsje te laten passen, maar dat had je er niet aan af gezien en dat hoefde zijn zoon ook helemaal niet te weten. Héél blij, was zijn jongen ermee geweest. Trots. Verguld. Hij had het duidelijk óók een écht vadercadeau gevonden, meende de man te weten. En zoals dat dan gaat, had zijn jongen een week lang op de gekste tijden verteld hoe laat het was. En uitgerekend hoe lang het nog duurde, wat dan ook, wanneer dan ook. Steeds weer tot groot genoegen van zijn vader. Maar al snel kwam de eerste keer dat hij zijn vader half verontschuldigend vertelde dat hij zijn horloge vandaag maar eens niet om deed, omdat hij namelijk een beetje last kreeg van zijn pols. En dat je trouwens geen horloge om mócht, ook, bij gym. En niet veel later gingen er dagen en weken voorbij dat zijn zoon géén horloge droeg en er ook niet naar omkeek. En nu was het horloge dus weg. Spoorloos verdwenen. Géén idéé, glimlachte zijn zoon welwillend toen de man hem er naar vroeg, wanneer hij het voor het laatst had gedragen, waar hij het ooit had neergelegd of opgeborgen, of aan wie hij het eventueel in bewaring had gegeven. Het was, dacht zijn zoon laconiek, misschien wel gewoon weggeraakt. Nou, gewóón had de man het dus al helemáál niet gevonden en zowel boos als verdrietig commandeerde hij zijn jongen naar zijn kamertje, voor een spoorslagse, grondige zoektocht. Van onder tot boven. Die, kwam zijn jongen niet al te veel later opgeruimd melden, niets had opgeleverd. Mopperend over zoveel achteloze ondankbaarheid en gemakzucht stommelde de man een paar dagen later het kamertje van zijn zoon zelf maar eens binnen, vastbesloten er niet uit te komen vóór hij het horloge gevonden had. Ieder doosje en kistje, zakje of tasje of bakje zou hij openmaken, omdraaien, doorzoeken en leeggooien. Grommend zette hij zich aan het werk. Hij stuitte op zakkenvol knikkers, bierdoppen, gekleurde papiertjes. Eikels, veren, kastanjes. Stokjes, schelpen, denneappels. Stenen. Héél véél stenen. Schroeven, boutjes, ringetjes, dingetjes, kromme spijkers. Stukjes plastic waar je niet eens van kon beginnen te vermoeden wat het ooit geweest zou kunnen zijn. Of waar het bij had gehoord. Allemaal dingen waar hij zuiniger op was dan op zijn horloge, monkelde de man. Getergd keek hij het kamertje rond. En zag dat wanneer hij werkelijk álle doosjes, kistjes en bakjes wilde doorzoeken, hij waarschijnlijk de rest van de dag nog wel bezig zou zijn. Misschien, dacht de man plotseling ontmoedigd, kon hij beter zijn winterjas gaan zoeken, want het werd al behoorlijk fris op de fiets in de ochtend. Hij moest in één van de nog altijd niet uitgepakte verhuisdozen zitten, die in verschilende hoeken en gaten van het droomhuis gestapeld stonden. Maar welke?

8-10-07

Niet weer!
Huilend van opluchting kwamen zijn vrouw en de man het ziekenhuis weer uit. Een oneindige week hadden ze in zo goed als ondraaglijke spanning gezeten. Er halfslachtig het beste van proberen te hopen, maar ondertussen het ergste gevreesd. Steeds opnieuw zag de man, in niet te stoppen gedachten, de beelden weer voor zich, van ruim twee jaar geleden. Zijn vrouw in een duister keldertje, met fluisterende mannen in het wit en zwarte kruizen op haar borst. Zijn vrouw die van hem werd weggereden, op haar brancard, in het groen. De plastic zakken met vrolijk rood gif. Haar kale hoofd. Haar angst, haar pijn, haar verdriet. Een déjà vu van de hel. Net nu ze het nieuwe leven, in de nieuwe omgeving, het nieuwe huis, met nieuw vertrouwen, een beetje op de rails hadden, leek het monster ze weer gevonden te hebben en had zijn vrouw iets gevoeld in haar borst. Iets dat verontrustend genoeg was geweest voor allerlei nare en langdurige onderzoeken waarvan de uitslag, het vonnis, dus een week op zich had laten wachten. Een afschuwelijke week. Maar ze waren er met de schrik van af gekomen. Het monster had alleen even willen laten weten dat hij ze nog niet vergeten was. Zijn vrouw en de man. En de man realiseerde zich knarsetandend, dwars door de opluchting heen, dat ze voor altijd zijn gijzelaars waren.

4-10-07

Negen!
Van de extra vroege ochtend, met het traditionele wakker zingen met cadeaux, de haastig versierde kamer en ballonnen aan zijn stoel, tot de allerlaatste nachtzoen had zijn oudste zoon ervan genoten. En de man dáár weer van. Het tracteren op school, de klassen rond met zelfgebakken cake en zijn kinderfeestje met vriendjes en poffertjes, taart, gevulde eitjes, sisi zonder prik. Timmeren en bowlen, en een ijsje toe. En 's nachts in bed kwam de hele volle, vrolijke, drukke dag duidelijk hoorbaar nóg een keer langs. Jariger dan op je negende kon je misschien wel niet zijn.