|
|
weblog
archief augustus
2007
terug naar het bewijs »
31
augustus 2007
Nescio
De man had een liedje in zijn hoofd. Tenminste, een
stukje van een liedje. Of eigenlijk was het maar één regel, een halve
misschien zelfs wel. You don't know, dat was de tekst. Twee keer achter
elkaar you don't know op een wat klagerige melodie. De man had het ergens
opgepikt van de radio, een liedje dat er op leek, een flard dat hem eraan
deed denken, en nu zat het in zijn hoofd. Al een tijdje probeerde hij
erachter te komen welk liedje het dan was, wie het zong en vooral ook hoe
het verder ging na you don't know. Maar hoe vaak hij het stukje ook zong,
hij kwam er niet achter. Hoewel hij wíst dat hij het wist. Langzaam maar
zeker werd het liedje een kwelling. Hij zong het onder de douche, op de
fiets, in de supermarkt, op straat, onder het koken en onder het klussen,
hij zong het hardop en in gedachten. Soms was het liedje het eerste dat
hem 's ochtends te binnen schoot. Soms ook was hij het melodietje opeens
even kwijt en zocht hij in paniek zijn geheugen af tot hij het weer had.
Omdat hij er anders helemáál nooit achter kwam. En dan maalde het weer
verder van you don't know you don't knohow! Andere liedjes kwamen er niet
meer aan te pas, tot gek wordens toe. En loslaten kon de man zulke dingen
niet, hij moest en zou weten welk liedje hij in zijn hoofd had, al moest
hij er zijn hele muziekverzameling voor afluisteren. Tegen beter weten in
zong hij het fragment voor aan zijn vrouw. Of zíj wist waar het uitkwam,
of hoe het verder ging. Maar nee, dat wist zijn vrouw niet. Was het niet
uit dat liedje dat ging van I don't know, vroeg zij, om hem tegemoet te
komen, en zong de regel voor. Mis, hoorde de man meteen, dat was een ander
liedje. Maar welk ook weer?
30 augustus 2007
Dennis
Voor een dagje repeteren met de band was de man weer
even terug in zijn grote stad. Hij was net aangekomen met de trein en
stond op het tramperron op lijn 2 te wachten met een verveelde
achteloosheid alsof hij géén provinciaaltje was geworden, een jaar
geleden alweer. Alsof hij niet was weggeweest. Vandaar misschien dat hij
werd aangesproken door een meisje dat hem vroeg welke tram zij voor de
Grote Markt moest nemen. Het was nogal een leuk meisje dus de man stond
haar zo uitgebreid mogelijk te woord en broedde ondertussen op een manier
om haar, tot haar tram kwam, nog verder aan de praat te houden toen hij
aan de overkant van het perron een kennis zag lopen. Van vroeger. Hij
herkende hem meteen. Aan zijn slepende tred en zijn gebogen gestalte. En
zijn gekwelde blik, niet te vergeten. Het was een kennis waar de man ooit
niet al te succesvol mee had samengewerkt, die een paar jaar geleden in
een opwelling zijn huis had verkocht, een groots afscheidsfeest had
gegeven en met vrouw en kinderen een pension voor kunstenaars en acrobaten
in een bouwvallig kasteeltje in de Pyreneeën was begonnen. Een uiteraard
tot mislukken gedoemd projekt. Sindsdien kwam de man de kennis zo af en
toe eens tegen op straat. Gemept, geknakt, gebroken. Een vrijwel altijd
ongelegen komende ontmoeting waar hij dan wel meteen gerust een uur voor
uit kon trekken omdat de kennis weer van alles te vertellen had over zijn
scheiding, zijn kinderen die hij nooit meer zag, wat zijn ex hem allemaal
had aangedaan en de vele nieuwe tot mislukking gedoemde plannen en ideeën
die hij in zijn antikraakpandje aan het uitbroeden was, en waar hij
misschien ook nog wel een leuk rolletje voor de man in had trouwens. Het
was heus een buitengewoon vriendelijke man, met een aandoenlijk stottertje
in zijn ellenlange en larmoyante verhalen, en de man voelde zich er dan
ook zeker ongemakkelijk over maar toch had hij nooit echt zin in de
onverwachte ontmoetingen. Vandaag eigenlijk ook niet. Hij zag dat de
kennis, aan de andere kant van de rails, hem nog niet echt gezien had en
even overwoog de man zich snel om te draaien, een andere kant op te lopen,
zich ergens achter te verbergen of een dienstregeling te gaan bestuderen
maar bedacht toen dat dat een erg vreemde indruk op het leuke meisje zou
maken, wat ook de kansen op een gesprekje waarschijnlijk teniet zou doen.
Hij aarzelde dus net iets te lang, staarde net iets te gebiologeerd naar
de kennis misschien, als een konijn in de koplampen van de naderende auto,
en werd herkend. Zijn naam schalde door de stationshal. De man glimlachte
verontschuldigend naar het leuke meisje en stak gelaten zijn arm op. Een
moeizame dialoog van over en weer geroepen en maar half verstane zinnen in
een luidruchtige stationshal volgde. Gegeneerd en met tegenzin, ook
vanwege het leuke meisje, deed de man zijn sociale plicht. Hij gaf de
kortst mogelijke antwoorden, gaf zo weinig mogelijk aanleiding tot nieuwe
vragen, stelde er zelf geen enkele en hoopte dat lijn 2 hem snel zou
verlossen. Zijn afhoudendheid werd door de kennis echter niet opgemerkt.
Sterker nog, die wilde hem zijn kaartje geven, met alweer een nieuw
telefoonnummer, om misschien samen weer eens iets te gaan doen,
binnenkort. De man sputterde iets over zijn tram die zo kwam en de rails
die hen scheidden maar de kennis was voor dat gat niet te vangen. Terwijl
de man met afgrijzen toekeek raapte de kennis een bruinpapieren Burger
King zak van het perron en deed daar zijn kaartje in, keurde het gewicht
even in zijn hand, besloot dat het waarschijnlijk niet zwaar genoeg was om
de overkant te halen, pakte een leeggedronken milkshakebeker uit de
prullenbak naast hem, deed die bij het kaartje in de zak, rolde de zak
dicht en gooide hem met een woeste schreeuw over de rails naar het perron
waar de man stond. Daar landde de zak met een plof. Meewarig gadegeslagen
door het leuke meisje en al zijn andere perrongenoten kon de man niets
anders doen dan de zak oprapen, het kaartje eruit vissen en de rommel in
de prullenbak naast hem deponeren. |
|
|