woensdag 21 maart
Voorland
De man zat in de trein met zijn
jongens, op weg naar familiebezoek. Hij was moe. Murw en glazig hing hij
in zijn bank en kwijtte zich op de automatische piloot van zijn
vaderlijke taken van jongens geen ruzie en niet zo hard schreeuwen en
wil je nog een snoepje. Op goed geluk bromde hij af en toe iets
bevestigends of bewonderends, iets verbaasds, als hij werd aangesproken,
maar verder had hij geen aandacht voor het aanhoudend gekakel en
gehinnik waarmee zijn jongens hun onzingesprekken voerden. Tot er op het
volgend station een horde pubers de coupé instapte. Allemaal even strak
in de gel met allemaal dezelfde ongeïnteresseerde houding met wie maakt
me wat blik in de ogen. Eén en al afwerende ongenaakbaarheid. En de man
gaf zijn jongens een dankbare knuffel, een dikke zoen op hun wangen. Dat
ze gelukkig nog lang geen ontoegankelijke pubers waren.
dinsdag 20 maart
Niet voor niks
Haastig rondde de man zijn klusje af,
trok snel zijn ranzige kloffie uit, zijn schone kleren aan, sloeg het
zaagsel uit zijn haar en sprong op de fiets om zijn jongens van school
te halen. Net iets te laat, als altijd. Wat was het toch eigenlijk
vervelend, al die middagen jenaplanvrij, bedacht hij niet voor het
eerst. Voor je goed en wel begonnen was met klussen kon je er alweer mee
stoppen om je kinderen op te vangen, met een boterham, een beker melk en
een belangstellend luisterend oor. En een middagactiviteit. Belangrijk
allemaal natuurlijk, maar zijn huis schoot er niet erg van op. Wat hem
betreft konden zijn jongens wel toe met alleen de woensdagmiddag een
luisterend oor en vaderliefde, zoals ze dat op de school in de stad
vorig jaar ook nog gewend waren. Maar het jenaplan was anders. Hijgend
en bezweet draaide de man het schoolplein op, net iets te laat, als
altijd, maar vervuld van vaderliefde. Daar kwamen zijn jongens al
aangerend, met wapperende haren en gezonde appelwangen. Uitgelaten
riepen ze hem toe. Dat ze bij een vriendje gingen spelen, alletwee. En
dat ze werden thuisgebracht. En of hij hun tassen vast mee kon nemen.
maandag 19 maart
Als goud
Alles moet eerlijk, met twee van die
gasten, en daar wordt nauwlettend op toe gezien. Als de één een tweede
paaseitje mag, mag de ander dat óók. Legt de één dat zelfs vast klaar
voor de ander, of brengt het hem achterna want stel je voor.. de
volgende keer loop je er misschien zelf wel één mis. Om nou maar eens
een héél simpel voorbeeld te geven want bij de meeste dingen ligt het
ingewikkelder. Zo wordt het tafel dekken en weer afruimen en het spoelen
van de vaat over twee jongetjes en de níet kokende ouder verdeeld
volgens een systeem met even en oneven weken, waarbij gewisseld wordt op
maandag en het dekken en afruimen als vervelende plichten worden gezien
maar het voorspoelen juist weer als een verworven recht. Ik weet nooit
helemaal zeker wie er waarvoor aan de beurt is, maar het werkt, want
sinds het is ingevoerd gebeurt het allemaal bíjna zonder het dagelijks
gekrakeel dat ons er toe bracht het ooit in te voeren, en hoeven papa en
mama alleen nog maar onderling uit te vechten wie de afwas doet
vanavond. En zo probeer je als moderne ouder van het overlegmodel dan
het allerergste gesteggel een beetje vóór te blijven. Het is zo
sfeerbepalend nietwaar? Natuurlijk lukt dat niet want de wereld van
zeven- en achtjarige jongetjes zit véél voller met onrecht en
gemenigheid dan wij als volwassenen kunnen zien. En zo fietste ik
vanmiddag dus alwéér met een boze oudste zoon naar huis. Omdat hij het
geméén vond dat híj de judotas naar buiten moest dragen terwijl zijn
bróer hem dus naar bínnen had gedragen. Míj leek dat juist érg eerlijk
maar de oudste vond dat wie hem naar binnen droeg hem ook weer naar
buiten moest dragen. En dat dan om de beurt waarschijnlijk, op even en
oneven weken. Maar dat heb ik niet meer gevraagd. Zó modern van het
overlegmodel ben ik nou ook weer niet.
vrijdag 16 maart
Pauze
De hele week al schalde de lente door
de ramen naar binnen. Langs het dijkje op weg naar de school van zijn
jongens waren de waterhoentjes al druk hun nesten aan het bouwen, de
lammetjes dartelden in de wei, de eenden zaten luidruchtiger dan ooit
achter elkaar aan en op het schoolplein aan de overkant zag de man de
ene na de andere prille verkering ontstaan. In de tuin bloeiden
weelderig hun zelf gepote krokusjes en narcissen, de bomen die ze hadden
geplant kregen duidelijk dikkere knoppen en allerlei schijnbaar dood en
dor hout botte lichtgroen uit. Felblauwe pimpelmeesjes inspecteerden een
leegstaand vogehuisje. Maar de man was zelf nog altijd druk met het
bouwen van zijn nest en gunde zich maar nauwelijks tijd er nou ook eens
een beetje van te genieten. Hij ging tussen de middag met zijn jongens
even in het zonnetje zitten voor een haastige boterham en ging weer aan
het werk. Schuren, timmeren, zagen, plamuren. Het was toch ook eigenlijk
te gek dacht de man en besloot dat vanmiddag eens anders te doen. Zijn
jongens bleven over, hij zou nou eens op zijn gemakkie zijn
boterhammetje eten. Op zijn eigen bankje in zijn eigen tuin. In zijn
eigen zon. Daar zat hij, de man. Te genieten. Van de belofte die in de
lucht hing, van hoe mooi en fijn het hier zou worden, straks, als ze er
woonden. Hij zag de knotwilgjes staan die ze vorig weekend geplant
hadden. Het stuk aangestampte klei waar ze in stonden, dat daarvoor
onder het weggehaalde terras tevoorschijn was gekomen. Dat moest
eigenlijk wel even een beetje omgespit worden, zag hij nu, wilden de
wilgjes een kans maken. Haastig at hij zijn boterham op en pakte de
schop. In drie kwartier had hij de aangestampte klei een spadediep
losgestoken, omgespit en vermengd met een paar scheppen zand. Hijgend
bekeek hij zijn werk, zijn armen zwaar, zijn rug bezweet. Tevreden. Hij
had er van genoten. Nu moest hij weer eens aan het werk.
donderdag 15 maart
Grof geschud
Voor gebruik goed schudden, stond er
op de tube goudverf. Dus dat deed de man. Hij schudde op en neer en heen
en weer en omdat hij de tube al eens eerder gebruikt had en de verf toen
niet echt goed gemengd leek, besloot hij er deze keer flink werk van te
maken, om zeker te zijn dat het aan zijn schudden in elk geval niet had
gelegen. Schuddend liep hij zijn kamer rond en nog maar een keer en
uiteindelijk ging hij dan in het zonnetje voor de ramen staan. Op zijn
gemakje stond hij zijn tube te schudden en ondertussen het langsrijdend
verkeer te bekijken. Kijk, daar kwamen twee meisjes voorbij, op de
fiets. Het waren leuke meisjes. En één van de twee keek nog eens om,
over haar schouder. Naar hem! Langer dan een toevallige blik achterom
was het. Gevleid keek de man het tweetal na. Hij begon al bijna te
denken dat het misschien nog wel meeviel, met het verval, het grijze
haar en het buikje. Maar toen hij zag dat de meisjes plotseling alletwéé
naar hem omkeken, wat ongelovig lachend ook, leek hem dat dan wel weer
een beetje sterk, en werd hij zich opeens ook weer bewust van de
schuddende tube naast zich, in zijn hand. Waarvan hij nu dus alleen nog
maar kan hópen dat die in die lange luttele tellen alleen heen en weer is
gegaan.
maandag 12 maart
Geen afstel
Vandaag zou de man dan eindelijk een
begin maken met het bouwen van zijn keuken. Al vele malen had hij het
zich eerder voorgenomen maar telkens had zich net op tijd een ander
karweitje voorgedaan dat toch echt belangrijker was en zeker eerst
gedaan moest worden en zo had hij het steeds voor zich uitgeschoven.
Blijkbaar zag hij er tegenop. Ook vandaag was het weer niet gelukt. Aan
de andere kant van het keukenraam was bij de buren juist vandaag de
verbouwing van de keuken begonnen. Door échte bouwvakkers. Met busjes en
cementmolens. Drilboren, sloophamers en containers. En koffiepauzes vol
sigaretten. Waarin ze zich vast kostelijk zouden amuseren met het
geklungel van de man. Nee hoor, dat durfde de man niet. Gelukkig had hij
nog zat andere karweitjes te doen.
donderdag 8 maart
Norse optocht
Met boze gezichten vertrokken papa en
zijn jongens naar school vanochtend. In de nauwelijks vijf minuutjes die
het overvolle ochtendritueel van opstaan, wassen, aankleden, ontbijten,
tanden poetsen, tassen inpakken, gymspullen zoeken, haren kammen en
schoenen en jassen aan nog overliet om te spelen, waren zijn jongens er
in geslaagd twéé keer ruzie te krijgen dat de kijvende stemmen er
luidkeels van tegen de zoldering kaatsten. Over een stukje lego. Dat éne
stukje lego van de zeventig miljoen. En toen had papa het dus ook opeens
even gehad. Áltijd dat gesteggel en krakelen om hélemaal níks, bah! Wat
had hij dáár nou eens genóeg van! Er werd verdomme al járen niet meer
ómgekeken naar de lego! En nú opeens.. Enzovoorts. Dat de oudste
vervolgens stampvoetend en briesend de hooizolder verliet om zich ergens
in één van de ontelbare hoekjes van de boerderij te verstoppen waardoor
papa hem voor het naar school rijden nog een beetje kon gaan lopen
zoeken óók, maakte de sfeer er zeker niet beter op. En zo kwam het dus
dat er een optocht van boze gezichten over het dijkje reed vanmorgen,
tussen de dampende weilanden door. Papa knarsetandend in straf tempo aan
kop, met zijn jongste zwijgzaam maar afwachtend mokkend op de
bagagedrager, zijn oudste zoon vastberaden bokkig op minstens twintig
meter afstand, zijn hoofd beledigd afgewend als papa even omkeek.
Aangekomen bij school had papa nog altijd zó de pest in dat hij zijn
jongens niet als altijd gezellig naar binnen liep en in de klas bracht,
even mee in de kring, maar ze bij de deur afzette en meteen weer met een
haastig kusje rechtsomkeert maakte, zijn jongens verbijsterd
achterlatend. Beduusd liepen ze dan maar samen naar binnen, zag papa
toen hij tóch nog even omkeek, wat hem dan ondanks zichzelf ontroerde.
Maar schuldig voelde hij zich níet.
woensdag 7 maart
AVI 3
Voor het slapen gaan zat papa's oudste
zoon nog even lekker warm en gezellig op schoot en las hem
hardop voor uit zijn boek. Trots op wat hij al kon. Het was een boek
over indianen, en bizons. Op een monotoon ritme vuurde hij de woorden
één voor één af, zoals dat gaat wanneer je in groep vier zit, het ene
wat moeizamer dan het andere. Zin voor zin ploegde hij zich dapper door
het hoofdstuk, op naar het einde van de pagina. En het was niet dat papa
het nou zo'n spannend verhaal vond, maar hij vond het heerlijk om naar
te luisteren, en hij smeekte om nog een hoofdstuk.
dinsdag 6 maart
Aha
Trots had zijn oudste zoon papa's
nieuwe boekje met versjes mee naar school genomen, om aan zijn juf en de
klas te laten zien. En daar was papa dan natuurlijk weer trots op, dat
zijn zoon dat deed. Maar zo kwam het boekje dan ook één van de nog
altijd wat afstandelijke moeders
onder ogen, die het belangstellend doorbladerde en de man voor de
zekerheid nog maar eens vroeg of híj dat gemaakt had? En of hij dan soms
tékstschrijver was? En of hij dáárom dan ook zo veel thúis was? Er klonk
bepaald enige opluchting door in de stem van de moeder. Hier was
duidelijk een groot raadsel opgelost.
maandag 5 maart
Van de weg
Eén van de minder charmante dingen die
hem waren opgevallen aan het platteland was dat er nóg meer
terreinwagens rondreden dan in de grote stad. Nou ja, terreinwagens..
van die modieuze, hoog op de wielen staande gezinsvrachtwagens waar
vader de kids dan mee naar school rijdt voordat hij ermee
aansluit in de file naar kantoor. Nergens een karrespoor of een zandpad
meer te bekennen natuurlijk, op het hele platteland niet, laat staan een
jungle of een moeras, laat staan in de vinexwijk waar die dingen
allemaal op de eigen aangeharkte oprit geparkeerd staan te glimmen, maar
we wonen buiten dus we moeten een terreinwagen, dat zal de gedachtengang
zijn. Nou ja, nu was er op weg naar de school van zijn jongens, bij de
spoorbaan, inderdaad een piepklein stukje dijk waar het asfalt in de
bocht zó kapot was gereden dat de weg er voor de helft was veranderd in
een onbegaanbare, hobbelige modderpoel. Zijn zoon mocht er graag
doorheen fietsen, op weg naar huis, en viel dan iedere keer bijna van
zijn fiets in de plas. En nu was het de man vanmorgen zeker niet voor de
eerste keer overkomen dat hij op weg naar de school van zijn jongens, op
precies dát stukje weg een terreinwagen als tegenligger trof, die het
uiteraard verdomde af te remmen voor zoiets triviaals als een gezin op
de fiets, maar die het óók verdomde om met zijn pas gepoetste luxetank
door de modder te gaan rijden. Waardoor de man en zijn zoon maar beter
even in de heg weg konden duiken. Om geen vlekken op het wildrek te
maken.
zaterdag 3 maart
Op het dorp
Door het raam zag de man een heer met
een flink boeket uit een nauwelijks geparkeerde auto stappen, met
vastberaden, licht gehaaste tred op weg naar de nieuwe buren. Maar die,
wist de man, waren niet thuis. Die had hij gisteren namelijk met een
volgepakte auto voor een weekendje weg zien rijden. Zulke dingen wist je
nou eenmaal van elkaar op een dorp, dacht de man tevreden, en liep vast
naar de deur. Die bloemen zou hij wel even in ontvangst nemen, zei hij
tegen de heer. En dat het erg vriendelijk was hem zo te komen verrassen,
grapte hij er nog bij. Maar de heer woonde ook op het dorp, zo bleek,
want dat hij de man wel bloemen kwam brengen wanneer hij eindelijk eens
klaar was met verbouwen. Dat hij nou toch al een aardig tijdje bezig
was. Maar dat het natuurlijk een flinke klus was en dat de man het
tenslotte allemaal zelf deed, had de heer gehoord. De man keek nog eens
goed naar de heer maar hij kon zich toch echt niet herinneren dat hij
hem eerder gezien had. Nee, tegen zoveel dorpsheid kon hij voorlopig
niet op.
©JosvanVenrooij