het bewijs
weblog van een huisvader
......................

 


uit het dagelijks archief:
februari 2007
 





 

 

 

 

 

donderdag 15 februari
Secundair
Als huisman kun je maar beter niet ziek worden. Er is al niemand bij wie je je ziek kunt melden, laat staan dat je wordt doorbetaald, en onder de wol kruipen kan dan misschien nog wel, maar lekker wordt dat zeker niet want je vrouw is geëmancipeerd dus die moet werken en heeft geen tijd om jou een beetje te lopen vertroetelen. En 's middags moet je er toch ook weer uit om de kinderen van school te halen. Daarom was de man bijna nooit ziek. Alleen als het niet anders kon. Zoals vandaag. En deze keer bofte hij dan eens want zijn vrouw had toevallig zelfs twéé adv dagen, dus toen hij 's avonds misselijk en rillend in bed kroop voelde hij zich weliswaar hondsberoerd, hij verheugde zich ook op twee daagjes onverdunde liefde en aandacht van zijn zorgzame vrouw. Maar nét voor hij de volgende ochtend voor het eerst op klaaglijke toon om een kopje thee met honing en een beschuitje kon smeken zag hij hoe zijn vrouw zich onsmakelijk over een emmertje boog. Het was blijkbaar iets besmettelijks. Dus de rest van de dag lag naast de zieke man zijn zieke vrouw in bed. En ieder klaaglijk geluidje dat hij maakte werd slechts beantwoord met een nog zíeliger geluidje van zijn vrouw. Als hij trek had in een beschuitje, moest hij het zelf maar even gaan smeren.

woensdag 14 februari
Phoney valentine
Aan het begin van de nieuwe klusdag vond de man een witte envelop zonder postzegel in de brievenbus. Er stond geen adres op, alleen zijn naam. Die was dus persoonlijk bezorgd. Dat had zijn vrouw waarschijnlijk gedaan, vanochtend vroeg op weg naar haar werk, dacht de man nog even, min of meer vertederd. Hij vond het wel iets voor haar. Maar al gauw zag hij dat het handschrift niet klopte. Het was wel het handschrift van een vrouw, vond de man, maar niet dat van de zijne. En het was toch echt zíjn naam die daar stond, niet die van zijn zonen. Tjee, dat vond de man toch wel spannend. Terwijl hij zich twintig jaar jonger afvroeg van wie dat wel kon zijn peuterde hij de envelop bijna opgetogen open, meende daarbij zelfs vagelijk iets geparfumeerds te ruiken maar dat zal de opgetogenheid wel geweest zijn, of zijn eigen aftershave want wat hij daarna openvouwde bleek de rekening te zijn van de timmerman, voor de trap, in het nieuwe huis. Die hem trouwens alleszins meeviel. Dat dan weer wel.

dinsdag 13 februari
De loop der natuur
Op de terugweg van de jongens naar school hoorde de man een enorm en ongebruikelijk kabaal in de struiken naast het fietspad. Onstuimig geklapwiek, gedruis van wijkende, brekende takjes en verontrustende kreten van wat de man nu zag dat het een klein vogeltje in doodsnood was. Een meesje of een musje misschien, of een spreeuw, dat zich door een roofvogel had laten verrassen. Het leek hem te groot voor een valk, dus het was misschien een buizerd. Hoewel hij daarvoor weer wat aan de kleine kant was. In elk geval, de roofvogel voerde zijn luid kermende en krijsende prooi een eindje mee en streek verderop in de bosjes neer. De man stopte zijn fiets, om te zien of hij iets kon doen misschien, al wist hij niet zo goed wat. De roofvogel had hem meteen in de gaten en hield zich muisstil, draaide alleen wat argwanend zijn kop heen en weer. Ook de man stond stil en bewegingloos. Besluiteloos ook. Oog in oog met de natuur. En het vreemde was, drong nu opeens tot hem door, ook het kleine vogeltje, dat net nog zo gekermd had, hield zich angstvallig stil, hoewel het nog leefde. Alsof het vond dat de natuur nou eenmaal haar loop moest hebben. En dat hij zich daar niet mee moest bemoeien. Dus uiteindelijk stapte de man dan maar weer op zijn fiets. En had de natuur waarschijnlijk haar loop.

donderdag 8 februari
Beter dan
een verre vriend?
Vanmiddag had de man zijn nieuwe buurman over de vloer gehad, die eens kwam kijken wat hij allemaal aan het klussen was, al maandenlang. Trots leidde de man hem rond door zijn project, zijn kunstwerk, zijn droomhuis. Hij toonde hem de keuken, de afgetimmerde wanden, het versgeschilderd plafond. Bewonderend liet de nieuwe buurman zijn blik rondgaan langs de witgestucte muren, de in originele luister herstelde schuifseparatie en de gerestaureerde plafondbalken. De nieuwe trap. Dat iedereen er natuurlijk wel eens van droomde de boel de boel te laten, sprak de nieuwe buurman, om vervolgens iets te creëren. Iets móóis te maken, iets groots. Iets met zijn eigen handen. En dat dat voor de meesten bij een droom bleef, maar dat de man het dus ook gewoon dééd. Bewonderenswaardig, vond de nieuwe buurman dat. Zelf had de man het nog nooit op die manier bekeken, zo romantisch-avontuurlijk. Maar vanaf nu ging hij dat wél doen. En hij dacht dat hij het met de nieuwe buurman ook wel zou kunnen vinden.

woensdag 7 februari
De bruinkop-eend
Vanaf het tijdelijk adres op het platteland was het een klein kwartiertje fietsen naar de school van zijn jongens, net als in de grote stad. En de eerste tien minuten daarvan reden ze dan over smalle dijkjes tussen de weilanden door, langs slootjes en boerderijen. In de grote stad waren schijtende honden en kwijnende plantsoenen de enige natuur geweest die ze dat kwartier tegenkwamen. Het platteland had ook op dit gebied aanzienlijk meer te bieden. Koeien natuurlijk, en schapen. Maar ook waren ze aan het eind van de zomer iedere dag een zwanengezin tegengekomen. In de herfst hadden ze de vogeltrek op gang zien komen. Ze hadden een waterhoen gezien dat stronteigenwijs tot diep in het najaar op een half gezonken nest was blijven zitten. Buizerds en valkjes, die stil in de lucht bleven hangen. En een tijdje terug hadden de man en zijn jongens een weiland vol eenden gezien. Geen gewone eenden, maar een hun onbekende soort. Bruine koppen hadden ze gehad en zijn jongste zoon noemde ze daarom bruinkop-eenden. Mooi, vond hij ze. De man vond dat leuk om te merken, wilde de belangstelling voor de natuur  graag voeden en aanwakkeren, en daarom beloofde hij zijn jongens dat ze dezelfde middag nog, in het vogelboekje dat papa had, zouden opzoeken hoe deze eenden écht heetten. Vanzelfsprekend was de man dat die middag allang weer vergeten en wist hij vanmorgen, toen ze de eenden opnieuw tegenkwamen, nog altijd niet hoe ze heetten. Dat ze dat nou vanmiddag toch echt eens op moesten zoeken, suste hij zijn slechte geweten. Maar dat hoefde niet hoor, kwam zijn jongste zoon hem tegemoet. Hij hoefde niet per se te weten hoe die eenden heetten. Dat zou hij toch maar weer vergeten. Bruinkop-eenden, dat was veel makkelijker. Ze hadden toch een bruine kop? En dat was, moest de man toegeven, inderdaad wél zo overzichtelijk.

©JosvanVenrooij