donderdag 28 september
Terug in de tijd
Drie van de vijf schooldagen waren
zijn jongens de héle middag, vanaf half één vrij, op hun nieuwe school
op het platteland. En in tegenstelling tot zijn jongens zelf, kon de man
daar maar moeilijk aan wennen. Meer dan ooit had hij het idee dat zijn
dagen in kleine, onbruikbare stukjes van twee of drie uurtjes werden
verkruimeld. De tijd die hij had, glipte al gauw ongemerkt verbeuzeld en
verdaan door zijn vingers. Hij kreeg geen fatsoenlijke pen of penseel op
papier en zijn humeur begon daar, platteland of niet, een beetje onder
te lijden. Daar moest dus wat aan gebeuren, bedacht de man, in een
poging streng voor zichzelf te zijn. Maar wat? Vandaag had hij het
geprobeerd met moedeloos voor zich uit staren, doelloos door het huis
banjeren en eindeloos de krant heen en weer lezen. Maar dát was het in elk geval
niet.
vrijdag 22 september
Zielig
De kat had de overgang van stad naar
platteland aangegrepen om terug te keren naar zijn natuurlijke dag- en
nachtritme. Zoals de Schepper het had bedacht, destijds. Overdag lag hij
dus voornamelijk in een doos te slapen, en had de man er weinig last
van, zodra het een beetje donker begon te worden en hij zijn dagelijkse
portie blikvoer op had, dat wel, glipte hij naar buiten, op weg naar
spannende avonturen. Om zich pas weer te melden als iedereen allang was
opgestaan. Vanmorgen was hij echter iets eerder. Nog vóór de melkmachine
aansloeg werd de man gewekt door een klaaglijk gemiauw en het krassend,
morrelend en rammelend geluid van de kat die naar binnen wilde.
Wanhopige pogingen deed een vinger tussen de deur te krijgen. Toegang
tot het paradijs. Maar hoewel de man het een hele herkenbare situatie
vond, had hij geen medelijden met het beest. Hij bleef gewoon liggen. En
wachtte tot het weer ophield.
donderdag 21 september
Bouke
In de krant van vandaag kwam de man
een naam van vroeger tegen. Een klasgenoot, van
de middelbare school. Echt een boezemvriend was het niet geweest maar hij
had er een flinke tijd mee in één bankje gezeten en was
er jaren mee van school naar huis gefietst. De man kon zich trouwens ook
plotseling weer herinneren dat de klasgenoot eens een heel werkstuk van
hem had overgeschreven, voor aardrijkskunde, en daarmee hetzelfde hoge
cijfer had gescoord als hijzelf. Nou ja. Nu was de klasgenoot
onderzoeker, las de man, en lichtte hij de conclusies toe van een
eindrapport over het één of ander. Een foto stond erbij, een portret.
Eerst twijfelde de man nog of het zijn klasgenoot wel was. Was het geen
toevallige naamgenoot? Maar het beeld van de jongen van vroeger
oproepend zag de man dat het de klasgenoot inderdaad moest zijn. Hij
herkende het onregelmatige gebit, de uit het gelid springende hoektand,
de wat brutale lach. De ogen met lichtjes, het voorhoofd. Geschrokken
sloeg de man de pagina om. Waarschijnlijk, somberde hij, had hij dus nét
zo'n ouwe kop gekregen als zijn klasgenoot. Maar nog nooit was hém naar
de conclusies van zijn eindrapport gevraagd.
zaterdag 16 september
Beet
Al meer dan een jaar had zijn oudste
zoon een hengel in de kast staan. Zo'n ouderwetse bamboehengel in vier
delen zoals hij vroeger als kind zelf ook nog had gehad. Cadeautje van
zijn vader. Zijn zoon had hem gekregen van een meester van zijn oude
school. Nou wás de man niet zo'n visser, eerlijk gezegd, maar om zijn
zoon niet teleur te stellen was de hengel vorig jaar toch maar mee op
vakantie gegaan en hadden ze wat halfslachtige pogingen ondernomen een
visje te verschalken, aan de franse waterkant. Tot papa's grote
opluchting was dat dan inderdaad niet gelukt en sindsdien had hij
gehoopt dat zijn zoon het er niet meer over zou hebben, en weer gewoon
met zijn autootjes en de knex ging spelen. Een tijdje had het er
geruststellend op geleken dat dat ook lukte, maar het buitenleven dat ze
zo kortgeleden nog maar waren begonnen, had het verlangen van zijn zoon
opnieuw aangewakkerd. Ook dat hij woensdagmiddag met een nieuw vriendje
van school was gaan vissen en geheel zelfstandig een vis had gevangen
had daar trouwens aan bijgedragen, en de man had moeten beloven dat ze
dit weekend écht weer eens met zijn tweeën gingen vissen. Dus daar zat
hij dan. Op het bruggetje in het weiland. Onverschrokken had zijn jongen
de haak door een wurm geslagen en zijn lijn verwachtingsvol in het water
gelegd. Na een kwartiertje was de hengel hem dan even te zwaar geworden,
en wilde hij ook wel eens wat drinken, dus of papa even op de dobber
wilde letten. En toen gebeurde het. De dobber bewoog wat heen en weer,
verdween resoluut onder water en voor hij wist wat hij deed, had de man
een oeroud instinct gehoorzaamd en de hengel met een kort rukje
opgehaald. Spartelend hing daar een vis boven water, te blikkeren in de
zon, zijn eerste vangst in zeker vijfendertig jaar. Héél even voelde hij
een soort van jagerstrots, maar toen zag hij al de doodsangst in de ogen
van zijn prooi. En dat dat stomme beest meteen de hele haak maar had
ingeslikt, dat zag hij ook. Zijn jagerstrots maakte onmiddellijk weer
plaats voor de wroeging die hij van het begin af aan al had gevreesd en
vertwijfeld vroeg hij zich af wáárom hij dan ook in vrédesnaam ging
vissen. Als hij het eigenlijk niet durfde. Zijn zoon ondertussen, vond
het een prachtige vangst, die zilveren vis, en klopte zijn vader
goedkeurend en jubelend trots op de rug. Goed gedaan papa! En al wíst de
man wel dat dát natuurlijk meteen het antwoord op zijn vraag was, hij
dééd het voor zijn zoon, ondertussen stond hij wél met een ten dode
opgeschreven vis in zijn hand. En híj moest het vonnis voltrekken.
Gedverdemme. En er was natuurlijk ook weer geen greíntje oeroud instinct
dat hem te hulp kwam. Hij wás verdomme helemaal geen jager. Hij was een
verzamelaar. Hoewel hij er nog altijd niet trots op is, en zijn zoon
bovendien ernstig protesteerde tegen het verlies van zijn gouden haakje,
koos de man lafhartig voor de comfortabelste oplossing. Hij sneed de vis
los, met het fruitmesje dat hij godzijdank nog net had meegenomen, om
zijn appeltje te schillen, en zette het beest, tegen beter weten in,
terug in de sloot. En nam zich heilig voor nóóit meer te gaan vissen.
Maar het enthousiasme waarmee zijn zoon het avontuur breeduit aan zijn
broer en zijn moeder vertelde, en waarmee hij eigenlijk het liefst
meteen nog een nieuw haakje ging kopen, in de stad, deed hem het ergste
vrezen.
donderdag 14 september
Pluisje
Als afscheidscadeau voor de verhuizing
hadden zijn jongens allebei een konijntje gekregen, van hun allerbeste
vriend en vriendin uit de stad. Voor in de nieuwe tuin. Ze waren er
allebei uitbundig gelukkig mee, maar vooral bij de oudste was Pluisje
een gevoelig schot in de roos. Met een ontroerende blijdschap werd het
beestje in de armen gesloten en geknuffeld. Liefde op het eerste
gezicht. Zo goed als een zevenjarige dat kan zorgde hij ervoor, lange
verhalen werden er aan haar gewijd, tal van eigenschappen en gedachten
werden haar toegeschreven en telkens opnieuw verklaarde hij luidruchtig
of vertederd hóe líef hij Pluisje vond. Vanmorgen lag Pluisje dood in
haar hok, een paar weken oud nog maar. De hele ochtend had de man er
tegenop gezien zijn zoon het nieuws te moeten vertellen. En nóg viel het
niet mee. Hartverscheurend huilend zat zijn jongen die middag bij het
hok, ogen vol onbegrip, ontroostbaar overgeleverd aan een veel te groot
verdriet. Geschokt staarde hij naar zijn vreemd onbeweeglijk dode
konijn. Samen met papa maakte hij een graf voor Pluisje, in de tuin,
onder de struiken. Snikkend, blind van tranen pakte hij zijn konijn voor
de laatste keer op, aaide haar ten afscheid over het dode koppie, zoals
ze het altijd zo lekker vond, zei hij met gebroken stem. En legde het
beestje voorzichtig in de kuil, onder wat hooi. Met de tranen ook over
zíjn wangen gooide papa de kuil weer dicht. Rotkonijn, dacht hij, om
mijn lieve, líeve jongen zo'n verdriet te doen.
Welkom in Utopia
Als elke ochtend had de man zijn vrouw
naar haar werk uitgezwaaid en daarna zijn jongens naar school gebracht.
Het was als elke ochtend een hele toer geweest ze op tijd uit bed en
gewassen, gepoetst en gekamd in de kleren en de schoenen te krijgen, met
een fatsoenlijk ontbijt achter de kiezen, een goed gevuld
broodtrommeltje in de rugzak en zwemspullen niet vergeten vandaag, maar
het was toch weer zonder al te veel stemverheffing gelukt. Op de
terugweg had hij even een doosje eieren gekocht, zodat ze tussendemiddag
pannekoeken konden bakken. De rest van de boodschappen deed hij
vanmiddag wel even, had de man zo gedacht, terwijl zijn jongens lekker
aan het buitenspelen waren. En nu hij ook het huis had gestofzuigd, de
afwas van gisteren en de ontbijtboel had opgeruimd, hij de boel een
beetje aan kant had, was het tijd voor een kopje koffie met de krant,
voor hij aan zijn opdrachten zou beginnen. Hij sloeg het ochtendblad
open. 'De man wil niet stofzuigen', las hij in grote letters op de
voorpagina. 'De vrouw wil geen carrière'. Zijn belangstelling was
gewekt, en hij las verder. Het was nu wetenschappelijk vastgesteld, zo
meldde het artikel, dat de zorgende, stofzuigende man een utopie was.
Dat ging warempel over hem, concludeerde de man. Hij was een utopie. Een
utopische man, was hij. Wat zou zijn vrouw daar wel niet van vinden? Hij
kon bijna niet wachten tot ze weer thuiskwam om het haar te vertellen,
om het haar te laten zien. Wat zou ze blij met hem zijn! Ze zou hem warm
en teder omhelzen en hem zeggen hoe blij ze met hem was. De tranen van
ontroering zouden in haar ogen staan. Ze zou nog even de deur uitgaan,
met een smoesje, en terugkomen met een grote bos bloemen, of een cd die
de man graag wilde hebben. Ze zou misschien snel een oppas regelen, en
een tafeltje reserveren in een gezellig restaurant. Ze zou kaartjes
hebben, voor de bioscoop, of voor het theater. En vanavond in de
bedstee, zou ze dicht tegen hem aankruipen, en hem lieve, verlangende
woordjes in het oor fluisteren. Het zou lang duren voor ze, beiden voldaan, in
elkaars armen in slaap zouden vallen. En er zouden geen muggen zijn.
woensdag 13 september
Oostindisch
Emancipatie was een vreemd,
ondoorgrondelijk verschijnsel, had de man altijd al gevonden, en
daarin werd hij dus maar weer eens bevestigd. Want hoe geëmancipeerd de
man dan ook dacht dat de zaken er aan toe gingen, in hun omgekeerde
huwelijk, met zijn vrouw aan het werk, aan haar carrière, en hijzelf
thuis met de kinderen, de stofzuiger en de boodschappentas, aan het
aanrecht en het fornuis.. de waarheid was dat emancipatie eigenlijk
helemaal niet bestond. Kijk maar. Daar lag een aan bloederige stukken
gereten muis, onder aan de trap. Een cadeautje van de kat, die sinds de
verhuizing als God in Frankrijk leefde wat dat betreft, op de boerderij.
Maar dat moest natuurlijk wel even opgeruimd worden. En geloof het of
niet, maar zijn geëmancipeerde vrouw beweerde, zonder zelfs maar met
haar mooie geëmancipeerde ogen te knipperen, dat dát toch echt
mánnenwerk was.
donderdag 7 september
Nuchter
Vanwege het mooie weer was de man een
fietstochtje begonnen. Met zijn eigen jongens, en hun vriendje van de
boerderij, waar het gezin van de man tijdelijk was ingetrokken.
Langs weilanden en slootjes ging de tocht en het vriendje wist overal
wel iets leuks te beleven. Onder zijn vanzelfsprekende leiding begaven
zijn jongens zich in avonturen waar ze zelf nooit op waren gekomen. Op
een akker waar juist de aardappels werden gerooid, met een machtig
razende machine achter een zwoegende tractor en op de hielen gezeten
door een lange sliert meeuwen, vonden ze zakkenvol achtergebleven
aardappeltjes. Gooiden ze met kluiten aarde gaten in het kroos, en deden
ze een wedstrijdje vérspuwen van de brug in het kanaal. En dat je dat
dus nooit tegen de wind in moest doen, demonstreerde het vriendje er
geroutineerd bij. De man intussen, genoot van de rust en de ruimte die
hij gezocht had. En omdat hij zijn geluksgevoel wilde delen vertelde hij
zijn jongste zoon, die hij tegen de wind in langs de dijken voortduwde,
hoe hij zich voelde: alsof ze door een reus waren opgepakt, uit de stad,
en hopla, híer neer waren gezet. Maar zijn jongste zoon herkende dit
gevoel niet. Want, herinnerde hij papa er maar even aan, het was immers
zijn eigen idee geweest? En alles was toch al heel lang van tevoren zo
afgesproken?
woensdag 6 september
Bijna te laat
De route naar school slingerde zich
voor een groot deel tussen de weilanden door, langs boerderijen en
schuren, wat bij de man een aanhoudend vakantiegevoel teweegbracht.
Vanmorgen werden de man en zijn jongens op weg naar school zelfs
opgehouden door een kudde overstekende koeien. Plattelandser kon hij het
zich niet voorstellen.
dinsdag 5 september
Makkie
Ze hadden het niet willen laten
merken, zijn jongens, want zo stoer waren ze wel inmiddels, bijna acht
en bijna zeven, maar het was papa toch niet ontgaan, de laatste
vakantieweek, dat de eerste schooldag op de nieuwe school er langzaamaan
aankwam. Steeds vaker was hun oude school het onderwerp van gesprek. Hoe
leuk en hoe fijn het daar was. En hoe het daar altijd ging. En steeds
vaker liepen de onderlinge irritaties om niks hoog op. Halverwege de
fietstocht de allereerste ochtend had zijn oudste zoon het hoge woord er
dan toch nog snel even uitgegooid: Man, wat was hij zenuwachtig!
Afwachtend en stilletjes schoven ze in hun nieuwe kring. Bedeesd namen
ze afscheid. Maar toen papa ze de eerste middag weer kwam halen, bleek
het allemaal reuze te zijn meegevallen. Want, jubelde zijn oudste
opgelucht, in groep vier hadden ze dus precies dezelfde sommen als in
groep drie hè? En zijn jongste wist het nog mooier te vertellen, want
wist papa wat het eerste woordje was dat hij had moeten leren? Jos!
Papa's voornaam! Nou, dat kon hij natuurlijk allang.
maandag 4 september
Opnieuw beginnen
Op de vorige school van zijn jongens, waar ook zijn inmiddels volwassen
dochter op school was geweest, had de man dus járen aan de poort
gestaan, als geëmancipeerde vader, om zijn kinderen op te halen en weg
te brengen. In de loop der tijd was hij zich er ook steeds meer als
actieve ouder gaan opstellen. Hij deed mee aan toneelstukken en
spelletjes, zong liedjes. Deelde de schoolmelk uit. Ging mee op
schoolreisjes en organiseerde een timmerclub. En zo kwam het dat hij,
wachtend aan de poort, nooit om een praatje verlegen zat. Hij kende
iedereen. Iedereen kende hem. Er waren altijd wel een paar leuke moeders
aan wier aandacht de man zich kon laven. Vandaag waren zijn jongens voor
het eerst naar hun nieuwe school geweest, op het platteland. Een
spannende dag. Ook voor papa natuurlijk. Gelukkig kwamen ze hem aan het
eind van de dag blij en opgelucht tegemoet gesprongen en gebuiteld.
Hartstikke leuk was het geweest. En ze hadden al heel veel vriendjes.
Voor papa lag dat anders. Want hij had dan misschien al wel een paar
leuke moeders gezien, maar die wisten natuurlijk nog niet wat voor leuke
vader hij was.
zondag 3 september
Mooi
Anderhalf jaar, was het nu geleden.
Van de operatie. En voor zover dat mogelijk was, was zijn vrouw weer
helemaal de oude. Op die ene borst na dan, natuurlijk. En hoewel het
voor hem als haar man natuurlijk nooit onverwacht kon zijn, was de man
nog vrij lang,
wanneer hij haar bij verrassing naakt zag, een beetje geschrokken van de
aanblik van die ene borst. Niet omdat hij het afschuwwekkend vond, of
dat het iets was waar hij niet naar durfde kijken, maar voor zijn ogen blééf
het een beeld dat niet klopte: zijn mooie vrouw met maar één
borst. Dat uiteindelijk alles dus wende, zelfs de raarste dingen, bleek
vanavond. Toen zijn naakte vrouw zich in de badkamer naar hem omdraaide
met haar prothese nog aangeplakt, en de man even schrok van de aanblik
van zijn mooie vrouw met twéé borsten.
zaterdag 2 september
Beschaafd
Omdat hij vond dat hij er nu ook maar
flink van moest genieten, van al die rust en ruimte om hem heen, en al
die natuur, maakte de man regelmatig een wandelingetje. En wat hem
daarbij dan opviel was dat iedereen hem gedag zei. Of gedag zwaaide, van
wat verder weg, of vanuit de auto of de tractor. In het begin had hij de
neiging gehad achterom te kijken, of er iemand achter hem liep, die
eígenlijk gegroet werd in plaats van hem, maar al gauw bleek dat hij het
echt zelf was die ze bedoelden. En kwam hij tot de conclusie dat de
mensen hier dus inderdáád veel vriendelijker en beschaafder waren,
minder opgefokt dan in de grote stad, al vond hij wel dat ze soms érg
hard reden. Zo liep de man vanmiddag dan een ommetje met zijn oudste
zoon, tussen de buien door, en raakte hij ergens halverwege zelfs in een
gemoedelijk praatje verzeild met een meneer die, onderwijl een sigaartje
rokend, zijn hondje liep uit te laten. De meneer vertelde dat hij visser
was, op zee, al éénendertig jaar in vaste dienst. Op tong en schol. En
dat hij voor zijn hobby op snoek en karper viste. Dat hij van de week al
een paar flinke jongens gevangen had, in het slootje hier, hoewel dat
eigenlijk nog niet mocht. Maar dat hij die altijd weer vrij liet. Omdat
het immers voor de sport was. De man stelde zo af en toe een
geïnteresseerde vraag en probeerde de meneer zo goed mogelijk te
verstaan, wat nog niet meeviel omdat hij nogal binnensmonds praatte, met
een wat merkwaardig accent en bovendien een toch wel vrij grote sigaar
in zijn mond. Ondertussen speelde zijn oudste zoon vrolijk met het
hondje, waarvan de meneer, toen het hondje wel erg uitbundig tegen zijn
zoon opsprong, nog verzekerde dat hij níks deed. Pas geruime tijd na het
afscheid drong het tot de man door dat hij dus net een praatje had staan
maken met het soort meneer waar hij in de grote stad liever niet naast
zou zijn gaan zitten in de tram. Met zijn foute, te grote sigaar. Dat
hij zijn zoon had laten spelen met het soort hond waarvan hij in de
grote stad nog had gevonden dat ze allemaal zo snel mogelijk dood hadden
moeten worden gemaakt. En hij vroeg zich af of hijzelf nu óók opeens
veel vriendelijker en beschaafder en minder opgefokt was geworden dan
twee weken geleden. Of dat hij gewoon liep te overdrijven.
vrijdag 1 september
Nummer 27
Melden bij de receptie, stond er op
het bordje van het gemeentehuis van de nieuwe, kleine en vriendelijke
plattelandsgemeente waar de man en zijn gezin zich hadden gevestigd. De
mevrouw van de receptie, waar de man meldde zich als inwoner te willen
laten inschrijven, had eigenlijk geen tijd voor hem. Dat de man dan een
nummertje moest trekken en op zijn beurt moest wachten, bitste zij
zonder hem aan te kijken. Verbaasd maar gehoorzaam deed de man wat hem
dan wel niet zo vriendelijk was verzocht, maar de mevrouw zou wel een
goede reden hebben een beetje chagrijnig te zijn, veronderstelde de man,
het was per slot een vriendelijke gemeente. Nummertje 29, trok hij uit
de automaat, terwijl nummer 26 door een vriendelijk uitziende dame
geholpen werd. Dat viel dus nog wel mee, dacht de man opgelucht. En dat
dát het voordeel was van een kleine gemeente. Dat je in de grote
stad voor zo'n bureaucratisch klusje al gauw een halve dag kon
uittrekken, maar dat het hier met een kwartiertje was gepiept. Kijk,
daar kwam al een tweede dame naar voren. Zij drukte op haar knopje en
riep nummer 27 om. Niemand reageerde. Tot grote vreugde van de man want
zó schoot het natuurlijk helemáál lekker op. Alleen nummer 28 nog, met
twéé dames aan de balie. Maar in plaats van nog eens op haar knopje te
drukken en nummer 28 om te roepen, verdween de dame weer naar achteren
en nam plaats aan haar beeldscherm. Alsof zij vond dat de tijd die
gewonnen werd doordat nummer 27 onverwacht niet op kwam dagen, alleen
háár toebehoorde. Toen de vriendelijk uitziende dame die nummer 26 had
geholpen vervolgens óók aan haar beeldscherm ging zitten en er geruime
tijd helemaal niets meer gebeurde, begon de man te begrijpen waar nummer
27 gebleven was. En ook dat sommige dingen overal hetzelfde waren. En
altijd zouden blijven.
©2006JosvanVenrooij