het bewijs
weblog van een huisvader
......................

 


uit het dagelijks archief:
september 2006
 





 

 

 

 

 

donderdag 28 september
Terug in de tijd
Drie van de vijf schooldagen waren zijn jongens de héle middag, vanaf half één vrij, op hun nieuwe school op het platteland. En in tegenstelling tot zijn jongens zelf, kon de man daar maar moeilijk aan wennen. Meer dan ooit had hij het idee dat zijn dagen in kleine, onbruikbare stukjes van twee of drie uurtjes werden verkruimeld. De tijd die hij had, glipte al gauw ongemerkt verbeuzeld en verdaan door zijn vingers. Hij kreeg geen fatsoenlijke pen of penseel op papier en zijn humeur begon daar, platteland of niet, een beetje onder te lijden. Daar moest dus wat aan gebeuren, bedacht de man, in een poging streng voor zichzelf te zijn. Maar wat? Vandaag had hij het geprobeerd met moedeloos voor zich uit staren, doelloos door het huis banjeren en eindeloos de krant heen en weer lezen. Maar dát was het in elk geval niet.

vrijdag 22 september
Zielig
De kat had de overgang van stad naar platteland aangegrepen om terug te keren naar zijn natuurlijke dag- en nachtritme. Zoals de Schepper het had bedacht, destijds. Overdag lag hij dus voornamelijk in een doos te slapen, en had de man er weinig last van, zodra het een beetje donker begon te worden en hij zijn dagelijkse portie blikvoer op had, dat wel, glipte hij naar buiten, op weg naar spannende avonturen. Om zich pas weer te melden als iedereen allang was opgestaan. Vanmorgen was hij echter iets eerder. Nog vóór de melkmachine aansloeg werd de man gewekt door een klaaglijk gemiauw en het krassend, morrelend en rammelend geluid van de kat die naar binnen wilde. Wanhopige pogingen deed een vinger tussen de deur te krijgen. Toegang tot het paradijs. Maar hoewel de man het een hele herkenbare situatie vond, had hij geen medelijden met het beest. Hij bleef gewoon liggen. En wachtte tot het weer ophield.

donderdag 21 september
Bouke
In de krant van vandaag kwam de man een naam van vroeger tegen. Een klasgenoot, van de middelbare school. Echt een boezemvriend was het niet geweest maar hij had er een flinke tijd mee in één bankje gezeten en was er jaren mee van school naar huis gefietst. De man kon zich trouwens ook plotseling weer herinneren dat de klasgenoot eens een heel werkstuk van hem had overgeschreven, voor aardrijkskunde, en daarmee hetzelfde hoge cijfer had gescoord als hijzelf. Nou ja. Nu was de klasgenoot onderzoeker, las de man, en lichtte hij de conclusies toe van een eindrapport over het één of ander. Een foto stond erbij, een portret. Eerst twijfelde de man nog of het zijn klasgenoot wel was. Was het geen toevallige naamgenoot? Maar het beeld van de jongen van vroeger oproepend zag de man dat het de klasgenoot inderdaad moest zijn. Hij herkende het onregelmatige gebit, de uit het gelid springende hoektand, de wat brutale lach. De ogen met lichtjes, het voorhoofd. Geschrokken sloeg de man de pagina om. Waarschijnlijk, somberde hij, had hij dus nét zo'n ouwe kop gekregen als zijn klasgenoot. Maar nog nooit was hém naar de conclusies van zijn eindrapport gevraagd.

zaterdag 16 september
Beet
Al meer dan een jaar had zijn oudste zoon een hengel in de kast staan. Zo'n ouderwetse bamboehengel in vier delen zoals hij vroeger als kind zelf ook nog had gehad. Cadeautje van zijn vader. Zijn zoon had hem gekregen van een meester van zijn oude school. Nou wás de man niet zo'n visser, eerlijk gezegd, maar om zijn zoon niet teleur te stellen was de hengel vorig jaar toch maar mee op vakantie gegaan en hadden ze wat halfslachtige pogingen ondernomen een visje te verschalken, aan de franse waterkant. Tot papa's grote opluchting was dat dan inderdaad niet gelukt en sindsdien had hij gehoopt dat zijn zoon het er niet meer over zou hebben, en weer gewoon met zijn autootjes en de knex ging spelen. Een tijdje had het er geruststellend op geleken dat dat ook lukte, maar het buitenleven dat ze zo kortgeleden nog maar waren begonnen, had het verlangen van zijn zoon opnieuw aangewakkerd. Ook dat hij woensdagmiddag met een nieuw vriendje van school was gaan vissen en geheel zelfstandig een vis had gevangen had daar trouwens aan bijgedragen, en de man had moeten beloven dat ze dit weekend écht weer eens met zijn tweeën gingen vissen. Dus daar zat hij dan. Op het bruggetje in het weiland. Onverschrokken had zijn jongen de haak door een wurm geslagen en zijn lijn verwachtingsvol in het water gelegd. Na een kwartiertje was de hengel hem dan even te zwaar geworden, en wilde hij ook wel eens wat drinken, dus of papa even op de dobber wilde letten. En toen gebeurde het. De dobber bewoog wat heen en weer, verdween resoluut onder water en voor hij wist wat hij deed, had de man een oeroud instinct gehoorzaamd en de hengel met een kort rukje opgehaald. Spartelend hing daar een vis boven water, te blikkeren in de zon, zijn eerste vangst in zeker vijfendertig jaar. Héél even voelde hij een soort van jagerstrots, maar toen zag hij al de doodsangst in de ogen van zijn prooi. En dat dat stomme beest meteen de hele haak maar had ingeslikt, dat zag hij ook. Zijn jagerstrots maakte onmiddellijk weer plaats voor de wroeging die hij van het begin af aan al had gevreesd en vertwijfeld vroeg hij zich af wáárom hij dan ook in vrédesnaam ging vissen. Als hij het eigenlijk niet durfde. Zijn zoon ondertussen, vond het een prachtige vangst, die zilveren vis, en klopte zijn vader goedkeurend en jubelend trots op de rug. Goed gedaan papa! En al wíst de man wel dat dát natuurlijk meteen het antwoord op zijn vraag was, hij dééd het voor zijn zoon, ondertussen stond hij wél met een ten dode opgeschreven vis in zijn hand. En híj moest het vonnis voltrekken. Gedverdemme. En er was natuurlijk ook weer geen greíntje oeroud instinct dat hem te hulp kwam. Hij wás verdomme helemaal geen jager. Hij was een verzamelaar. Hoewel hij er nog altijd niet trots op is, en zijn zoon bovendien ernstig protesteerde tegen het verlies van zijn gouden haakje, koos de man lafhartig voor de comfortabelste oplossing. Hij sneed de vis los, met het fruitmesje dat hij godzijdank nog net had meegenomen, om zijn appeltje te schillen, en zette het beest, tegen beter weten in, terug in de sloot. En nam zich heilig voor nóóit meer te gaan vissen. Maar het enthousiasme waarmee zijn zoon het avontuur breeduit aan zijn broer en zijn moeder vertelde, en waarmee hij eigenlijk het liefst meteen nog een nieuw haakje ging kopen, in de stad, deed hem het ergste vrezen.

donderdag 14 september
Pluisje
Als afscheidscadeau voor de verhuizing hadden zijn jongens allebei een konijntje gekregen, van hun allerbeste vriend en vriendin uit de stad. Voor in de nieuwe tuin. Ze waren er allebei uitbundig gelukkig mee, maar vooral bij de oudste was Pluisje een gevoelig schot in de roos. Met een ontroerende blijdschap werd het beestje in de armen gesloten en geknuffeld. Liefde op het eerste gezicht. Zo goed als een zevenjarige dat kan zorgde hij ervoor, lange verhalen werden er aan haar gewijd, tal van eigenschappen en gedachten werden haar toegeschreven en telkens opnieuw verklaarde hij luidruchtig of vertederd hóe líef hij Pluisje vond. Vanmorgen lag Pluisje dood in haar hok, een paar weken oud nog maar. De hele ochtend had de man er tegenop gezien zijn zoon het nieuws te moeten vertellen. En nóg viel het niet mee. Hartverscheurend huilend zat zijn jongen die middag bij het hok, ogen vol onbegrip, ontroostbaar overgeleverd aan een veel te groot verdriet. Geschokt staarde hij naar zijn vreemd onbeweeglijk dode konijn. Samen met papa maakte hij een graf voor Pluisje, in de tuin, onder de struiken. Snikkend, blind van tranen pakte hij zijn konijn voor de laatste keer op, aaide haar ten afscheid over het dode koppie, zoals ze het altijd zo lekker vond, zei hij met gebroken stem. En legde het beestje voorzichtig in de kuil, onder wat hooi. Met de tranen ook over zíjn wangen gooide papa de kuil weer dicht. Rotkonijn, dacht hij, om mijn lieve, líeve jongen zo'n verdriet te doen.

Welkom in Utopia
Als elke ochtend had de man zijn vrouw naar haar werk uitgezwaaid en daarna zijn jongens naar school gebracht. Het was als elke ochtend een hele toer geweest ze op tijd uit bed en gewassen, gepoetst en gekamd in de kleren en de schoenen te krijgen, met een fatsoenlijk ontbijt achter de kiezen, een goed gevuld broodtrommeltje in de rugzak en zwemspullen niet vergeten vandaag, maar het was toch weer zonder al te veel stemverheffing gelukt. Op de terugweg had hij even een doosje eieren gekocht, zodat ze tussendemiddag pannekoeken konden bakken. De rest van de boodschappen deed hij vanmiddag wel even, had de man zo gedacht, terwijl zijn jongens lekker aan het buitenspelen waren. En nu hij ook het huis had gestofzuigd, de afwas van gisteren en de ontbijtboel had opgeruimd, hij de boel een beetje aan kant had, was het tijd voor een kopje koffie met de krant, voor hij aan zijn opdrachten zou beginnen. Hij sloeg het ochtendblad open. 'De man wil niet stofzuigen', las hij in grote letters op de voorpagina. 'De vrouw wil geen carrière'. Zijn belangstelling was gewekt, en hij las verder. Het was nu wetenschappelijk vastgesteld, zo meldde het artikel, dat de zorgende, stofzuigende man een utopie was. Dat ging warempel over hem, concludeerde de man. Hij was een utopie. Een utopische man, was hij. Wat zou zijn vrouw daar wel niet van vinden? Hij kon bijna niet wachten tot ze weer thuiskwam om het haar te vertellen, om het haar te laten zien. Wat zou ze blij met hem zijn! Ze zou hem warm en teder omhelzen en hem zeggen hoe blij ze met hem was. De tranen van ontroering zouden in haar ogen staan. Ze zou nog even de deur uitgaan, met een smoesje, en terugkomen met een grote bos bloemen, of een cd die de man graag wilde hebben. Ze zou misschien snel een oppas regelen, en een tafeltje reserveren in een gezellig restaurant. Ze zou kaartjes hebben, voor de bioscoop, of voor het theater. En vanavond in de bedstee, zou ze dicht tegen hem aankruipen, en hem lieve, verlangende woordjes in het oor fluisteren. Het zou lang duren voor ze, beiden voldaan, in elkaars armen in slaap zouden vallen. En er zouden geen muggen zijn.

woensdag 13 september
Oostindisch
Emancipatie was een vreemd, ondoorgrondelijk verschijnsel, had de man altijd al gevonden, en daarin werd hij dus maar weer eens bevestigd. Want hoe geëmancipeerd de man dan ook dacht dat de zaken er aan toe gingen, in hun omgekeerde huwelijk, met zijn vrouw aan het werk, aan haar carrière, en hijzelf thuis met de kinderen, de stofzuiger en de boodschappentas, aan het aanrecht en het fornuis.. de waarheid was dat emancipatie eigenlijk helemaal niet bestond. Kijk maar. Daar lag een aan bloederige stukken gereten muis, onder aan de trap. Een cadeautje van de kat, die sinds de verhuizing als God in Frankrijk leefde wat dat betreft, op de boerderij. Maar dat moest natuurlijk wel even opgeruimd worden. En geloof het of niet, maar zijn geëmancipeerde vrouw beweerde, zonder zelfs maar met haar mooie geëmancipeerde ogen te knipperen, dat dát toch echt mánnenwerk was.

donderdag 7 september
Nuchter
Vanwege het mooie weer was de man een fietstochtje begonnen. Met zijn eigen jongens, en hun vriendje van de boerderij, waar het gezin van de man tijdelijk was ingetrokken.  Langs weilanden en slootjes ging de tocht en het vriendje wist overal wel iets leuks te beleven. Onder zijn vanzelfsprekende leiding begaven zijn jongens zich in avonturen waar ze zelf nooit op waren gekomen. Op een akker waar juist de aardappels werden gerooid, met een machtig razende machine achter een zwoegende tractor en op de hielen gezeten door een lange sliert meeuwen, vonden ze zakkenvol achtergebleven aardappeltjes. Gooiden ze met kluiten aarde gaten in het kroos, en deden ze een wedstrijdje vérspuwen van de brug in het kanaal. En dat je dat dus nooit tegen de wind in moest doen, demonstreerde het vriendje er geroutineerd bij. De man intussen, genoot van de rust en de ruimte die hij gezocht had. En omdat hij zijn geluksgevoel wilde delen vertelde hij zijn jongste zoon, die hij tegen de wind in langs de dijken voortduwde, hoe hij zich voelde: alsof ze door een reus waren opgepakt, uit de stad, en hopla, híer neer waren gezet. Maar zijn jongste zoon herkende dit gevoel niet. Want, herinnerde hij papa er maar even aan, het was immers zijn eigen idee geweest? En alles was toch al heel lang van tevoren zo afgesproken?

woensdag 6 september
Bijna te laat
De route naar school slingerde zich voor een groot deel tussen de weilanden door, langs boerderijen en schuren, wat bij de man een aanhoudend vakantiegevoel teweegbracht. Vanmorgen  werden de man en zijn jongens op weg naar school zelfs opgehouden door een kudde overstekende koeien. Plattelandser kon hij het zich niet voorstellen.

dinsdag 5 september
Makkie
Ze hadden het niet willen laten merken, zijn jongens, want zo stoer waren ze wel inmiddels, bijna acht en bijna zeven, maar het was papa toch niet ontgaan, de laatste vakantieweek, dat de eerste schooldag op de nieuwe school er langzaamaan aankwam. Steeds vaker was hun oude school het onderwerp van gesprek. Hoe leuk en hoe fijn het daar was. En hoe het daar altijd ging. En steeds vaker liepen de onderlinge irritaties om niks hoog op. Halverwege de fietstocht de allereerste ochtend had zijn oudste zoon het hoge woord er dan toch nog snel even uitgegooid: Man, wat was hij zenuwachtig! Afwachtend en stilletjes schoven ze in hun nieuwe kring. Bedeesd namen ze afscheid. Maar toen papa ze de eerste middag weer kwam halen, bleek het allemaal reuze te zijn meegevallen. Want, jubelde zijn oudste opgelucht, in groep vier hadden ze dus precies dezelfde sommen als in groep drie hè? En zijn jongste wist het nog mooier te vertellen, want wist papa wat het eerste woordje was dat hij had moeten leren? Jos! Papa's voornaam! Nou, dat kon hij natuurlijk allang.

maandag 4 september
Opnieuw beginnen
Op de vorige school van zijn jongens, waar ook zijn inmiddels volwassen dochter op school was geweest, had de man dus járen aan de poort gestaan, als geëmancipeerde vader, om zijn kinderen op te halen en weg te brengen. In de loop der tijd was hij zich er ook steeds meer als actieve ouder gaan opstellen. Hij deed mee aan toneelstukken en spelletjes, zong liedjes. Deelde de schoolmelk uit. Ging mee op schoolreisjes en organiseerde een timmerclub. En zo kwam het dat hij, wachtend aan de poort, nooit om een praatje verlegen zat. Hij kende iedereen. Iedereen kende hem. Er waren altijd wel een paar leuke moeders aan wier aandacht de man zich kon laven. Vandaag waren zijn jongens voor het eerst naar hun nieuwe school geweest, op het platteland. Een spannende dag. Ook voor papa natuurlijk. Gelukkig kwamen ze hem aan het eind van de dag blij en opgelucht tegemoet gesprongen en gebuiteld. Hartstikke leuk was het geweest. En ze hadden al heel veel vriendjes. Voor papa lag dat anders. Want hij had dan misschien al wel een paar leuke moeders gezien, maar die wisten natuurlijk nog niet wat voor leuke vader hij was.

zondag 3 september
Mooi
Anderhalf jaar, was het nu geleden. Van de operatie. En voor zover dat mogelijk was, was zijn vrouw weer helemaal de oude. Op die ene borst na dan, natuurlijk. En hoewel het voor hem als haar man natuurlijk nooit onverwacht kon zijn, was de man nog vrij lang, wanneer hij haar bij verrassing naakt zag, een beetje geschrokken van de aanblik van die ene borst. Niet omdat hij het afschuwwekkend vond, of dat het iets was waar hij niet naar durfde kijken, maar voor zijn ogen blééf het een beeld dat niet klopte: zijn mooie vrouw met maar één borst. Dat uiteindelijk alles dus wende, zelfs de raarste dingen, bleek vanavond. Toen zijn naakte vrouw zich in de badkamer naar hem omdraaide met haar prothese nog aangeplakt, en de man even schrok van de aanblik van zijn mooie vrouw met twéé borsten.

zaterdag 2 september
Beschaafd
Omdat hij vond dat hij er nu ook maar flink van moest genieten, van al die rust en ruimte om hem heen, en al die natuur, maakte de man regelmatig een wandelingetje. En wat hem daarbij dan opviel was dat iedereen hem gedag zei. Of gedag zwaaide, van wat verder weg, of vanuit de auto of de tractor. In het begin had hij de neiging gehad achterom te kijken, of er iemand achter hem liep, die eígenlijk gegroet werd in plaats van hem, maar al gauw bleek dat hij het echt zelf was die ze bedoelden. En kwam hij tot de conclusie dat de mensen hier dus inderdáád veel vriendelijker en beschaafder waren, minder opgefokt dan in de grote stad, al vond hij wel dat ze soms érg hard reden. Zo liep de man vanmiddag dan een ommetje met zijn oudste zoon, tussen de buien door, en raakte hij ergens halverwege zelfs in een gemoedelijk praatje verzeild met een meneer die, onderwijl een sigaartje rokend, zijn hondje liep uit te laten. De meneer vertelde dat hij visser was, op zee, al éénendertig jaar in vaste dienst. Op tong en schol. En dat hij voor zijn hobby op snoek en karper viste. Dat hij van de week al een paar flinke jongens gevangen had, in het slootje hier, hoewel dat eigenlijk nog niet mocht. Maar dat hij die altijd weer vrij liet. Omdat het immers voor de sport was. De man stelde zo af en toe een geïnteresseerde vraag en probeerde de meneer zo goed mogelijk te verstaan, wat nog niet meeviel omdat hij nogal binnensmonds praatte, met een wat merkwaardig accent en bovendien een toch wel vrij grote sigaar in zijn mond. Ondertussen speelde zijn oudste zoon vrolijk met het hondje, waarvan de meneer, toen het hondje wel erg uitbundig tegen zijn zoon opsprong, nog verzekerde dat hij níks deed. Pas geruime tijd na het afscheid drong het tot de man door dat hij dus net een praatje had staan maken met het soort meneer waar hij in de grote stad liever niet naast zou zijn gaan zitten in de tram. Met zijn foute, te grote sigaar. Dat hij zijn zoon had laten spelen met het soort hond waarvan hij in de grote stad nog had gevonden dat ze allemaal zo snel mogelijk dood hadden moeten worden gemaakt. En hij vroeg zich af of hijzelf nu óók opeens veel vriendelijker en beschaafder en minder opgefokt was geworden dan twee weken geleden. Of dat hij gewoon liep te overdrijven.

vrijdag 1 september
Nummer 27
Melden bij de receptie, stond er op het bordje van het gemeentehuis van de nieuwe, kleine en vriendelijke plattelandsgemeente waar de man en zijn gezin zich hadden gevestigd. De mevrouw van de receptie, waar de man meldde zich als inwoner te willen laten inschrijven, had eigenlijk geen tijd voor hem. Dat de man dan een nummertje moest trekken en op zijn beurt moest wachten, bitste zij zonder hem aan te kijken. Verbaasd maar gehoorzaam deed de man wat hem dan wel niet zo vriendelijk was verzocht, maar de mevrouw zou wel een goede reden hebben een beetje chagrijnig te zijn, veronderstelde de man, het was per slot een vriendelijke gemeente. Nummertje 29, trok hij uit de automaat, terwijl nummer 26 door een vriendelijk uitziende dame geholpen werd. Dat viel dus nog wel mee, dacht de man opgelucht. En dat dát het voordeel was van een  kleine gemeente. Dat je in de grote stad voor zo'n bureaucratisch klusje al gauw een halve dag kon uittrekken, maar dat het hier met een kwartiertje was gepiept. Kijk, daar kwam al een tweede dame naar voren. Zij drukte op haar knopje en riep nummer 27 om. Niemand reageerde. Tot grote vreugde van de man want zó schoot het natuurlijk helemáál lekker op. Alleen nummer 28 nog, met twéé dames aan de balie. Maar in plaats van nog eens op haar knopje te drukken en nummer 28 om te roepen, verdween de dame weer naar achteren en nam plaats aan haar beeldscherm. Alsof zij vond dat de tijd die gewonnen werd doordat nummer 27 onverwacht niet op kwam dagen, alleen háár toebehoorde. Toen de vriendelijk uitziende dame die nummer 26 had geholpen vervolgens óók aan haar beeldscherm ging zitten en er geruime tijd helemaal niets meer gebeurde, begon de man te begrijpen waar nummer 27 gebleven was. En ook dat sommige dingen overal hetzelfde waren. En altijd zouden blijven.

 

©2006JosvanVenrooij